Quantcast
Channel: burgerlijk recht
Viewing all 873 articles
Browse latest View live

Preferentiële toewijzing onmogelijk voor onverdeelde goederen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 27/05/2015
A.R.: 
2014/AR/106

De preferentiële toewijzing, met toepassing van artikel 1446- 1447 BW, is slechts mogelijk voor gemeenschapsgoederen en niet voor een onverdeeld goed, dat geen deel uitmaakt van het (ontbonden) gemeenschappelijk vermogen, maar een onverdeeldheid is naar gemeen recht (zie ook o.m.: H. Casman, "Aantekeningen bij artikel 1447 B.W. en de toewijzing bij voorrang na echtscheiding", Rev. trim, dr. fam. 1990, nr. 40,124).

Ook voor gehuwden onder het wettelijk stelsel kan in geval van echtscheiding (en navolgende vereffening en verdeling) de preferentiële toewijzing slechts worden gevraagd voor goederen die tot de gemeenschap behoren, maar niet voor goederen die (geheel of) voor de helft tot het eigen vermogen van de andere echtgenoot behoren.

te dezen:

Partijen hebben er bij hun huwelijk voor gekozen om het onroerend goed buiten het gemeenschappelijk vermogen te houden. Zij hebben het litigieuze onroerend goed niet ingebracht.

Op die onverdeelde eigendom is dienvolgens het gemeen recht onverkort van toepassing.

Bovendien is het feit dat het recht van overname, voorzien in artikel 1447 BW, beperkt blijft tot goederen die afhangen van een gemeenschappelijk vermogen en niet kan toegepast worden op een gezinswoning die in onverdeeldheid eigendom is van echtgenoten, niet in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (zie GwH. 7 maart 2013, T Not. 2013, 415),

- De man stelt dat reeds moet overgegaan worden tot de vereffening-verdeling van het onroerend goed, aangezien dit goed buiten de post-communautaire onverdeeldheid valt. Dat geen preferentiële toewijzing mogelijk is betekent niet dat de openbare verkoop onafwendbaar of ipso facto noodzakelijk is. Er geldt immers een wettelijke voorkeur voor een verdeling in natura.

Alleszins is een openbare verkoop van de bedoelde woonst op heden duidelijk voorbarig.

Overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011 houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling, die in werking trad op 1 april 2012, blijven "op de zaken waarin de vordering tot verdeling hangende is ( .. .) de bepalingen van toepassing zoals die golden voor de inwerkingtreding van deze wet.

Dit houdt in dat de beslissing tot eventuele openbare verkoop slechts dient te worden genomen nadat de onmogelijkheid tot gevoeglijke verdeling is gebleken uit de vereffeningsstaat van de notaris (met toepassing van het oude artikel 1217 Ger.W.).

In de filosofie van de vigerende bepalingen van de oude wet diende tot de verkoop in de ultieme fase van de vereffening te worden overgegaan omdat men slechts aan de hand van eenieders gerechtigdheden kon vaststellen en uitmaken of de verdeling in natura uitgesloten was . Op heden is het volstrekt niet uitgemaakt dat de openbare verkoop noodzakelijk of onafwendbaar is.

 

Publicatie
tijdschrift: 
TBBR
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
57
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

ARREST



Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit :

Rep. Nr. 2014/

A.R. nr. 2011/AR/163



INZAKE VAN :

 

De heer D. V.,

appellant tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 23 november 2010,1ste kamer 

TEGEN :



Mevrouw R. G.,

geïntimeerde, in persoon verschijnende, 

Gerelateerd

lees verder


Het nieuwe registerpand in de praktijk: voorwerp, vestiging en uitwerking nader bekeken

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Donnez T
Auteur: 
Gruyaert D
Tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1683
Samenvatting

Deze bijdrage onderzoekt het voorwerp en de vestiging van een (register)pand onder gelding van de Pandwet en de Wet Financiële Zekerheden (beide zoals aangepast door de Invoeringswet). Het zekerhedenrecht is recentelijk ontegensprekelijk grondig gemoderniseerd.

Door het registerpand in het leven te roepen en de buitenbezitstelling los te laten als enige mogelijkheid om een gemeen pandrecht tot stand te brengen, deed de wetgever het pandrecht opnieuw aansluiten bij de behoeften van de praktijk.

Toch zijn er nog heel wat vragen over de interpretatie van de Pandwet (bv. wat betreft het precieze voorwerp van het pand op de handelszaak of de mogelijkheid om financiële activa in pand te geven). Ook de invloed van de Pandwet op de Wet Financiële Zekerheden (en omgekeerd) wordt in deze bijdrage onderzocht.

Het registerpand laat toe een zekerheid (pand) te creëren zonder buitenbezitstelling.

Middels de Pandwet schaft wordt het pand op de handelszaak afgeschaft, en het verschil tussen burgerlijk- en handelspand.

Inhoudstafel tekst: 

I. Achtergrond
II. Voorwerp van een registerpand
Het registerpand kan op grond van art. 7 Pandwet gevestigd worden op:
– een roerend lichamelijk of onlichamelijk goed;
– een goed dat roerend is uit zijn aard maar onroerend is geworden door bestemming;
– een bepaald geheel van dergelijke goederen.
III. Pand op een algemeenheid
A. Het begrip «algemeenheid»
Een registerpand kan slechts worden gevestigd op individuele roerende goederen of op een «bepaald geheel» van dergelijke goederen Dit “geheel kan zowel een feitelijke algemeenheid als een rechtsalgemeenheid zijn.
B. Het «bepaald geheel»: mogelijkheid van een omnibuspand?
De term «omnibuspand» staat in deze bijdrage voor de vestiging van een pandrecht op alle huidige en toekomstige goederen die toebehoren aan de pandgever. Het betreft met andere woorden een pandrecht op een volledig vermogen
C. De handelszaak
1° Begrip
2° Samenstelling van de handelszaak
(i) Essentiële bestanddelen
(ii) Facultatieve bestanddelen
(iii) Uitgesloten bestanddelen
3° Vestiging van het pandrecht op de handelszaak
4° Realisatie van het pandrecht op de handelszaak
D. Effectenportefeuille
1° Begrip
2° Pand op fluctuerende effectenrekeningen
IV. Pand op schuldvorderingen
A. Vestiging van pandrecht door buitenbezitstelling
B. Verpandbaarheid schuldvorderingen als onderdeel van pand op een handelszaak
V. Pand op financiële activa
A. Verpandbaarheid onder gelding van de Pandwet
1°o De Pandwet laat de Wet Financiële Zekerheden «onverlet»
2° Uitsluiting in bijzondere wetgeving
3° (Nieuw) art. 7, § 1 is alleen van toepassing binnen de Wet Financiële Zekerheden
4° Conflictregel
5° De wil van de wetgever
B. Verpandbaarheid als onderdeel van pand op een algemeenheid
VI. Besluit

Bronverwijzingen

• E. Dewitte, Feitelijke algemeenheden in het privaatrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 13-23, nrs. 13-20.
• R. Jansen, «Algemene beginselen bij de verpanding van roerende goederen» in M.E. Storme (ed.), Roerende Zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 87, nr. 29;
• V. Sagaert, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Mechelen, Kluwer, 2014, p. 115, nr. 137;
• R. Steennot, «Algemene regeling van het pand» in J. Baeck en M. Kruithof (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 43, nr. 26;
• M.E. Storme, «Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)» in M.E. Storme (ed.), Roerende Zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 232, nr. 22;
• J. Baeck, «Het nieuwe pandrecht», RW 2015-16, (1209) 1213.
• R. Derine, F. Van Neste en H. Vandenberghe, Zakenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V/1a, Antwerpen, Standaard, 1974, p. 21, nr. 15B;
• W. Goossens, «Ontstaansgeschiedenis, rechtsaard en kenmerken van de handelszaak» in B. Tilleman (ed.), De handelszaak/Le fonds de commerce, Brugge, die Keure, 2001, (4), p. 16, nr. 13 en de verwijzingen aldaar).
• P. François, «Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet» in Voorrechten en hypotheken, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Algemene bepalingen, E. Pandrechten, Mechelen, Kluwer, 2015, 30
• F. Bouckaert, De handelszaak in APR, Gent, E. Story-Scientia, 1989, p. 65, nr. 148.
• A. De Wilde, «Het klassieke pand en het pand op de handelszaak» in F. Hellemans, V. Sagaert en R. Van Ransbeeck (eds.), Het Pand – Van een oude naar een moderne zekerheid, Brugge, die Keure, 2012, (13), p. 17, nr. 6.
• M.E. Storme, «Zekerheidsrechten op schuldvorderingen (op naam)» in M. E. Storme (ed.), Roerende Zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, p. 234, nr. 27).
• E. Dirix, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Kluwer, Mechelen, 2013, 19;
• P. François, o.c., in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Algemene bepalingen, E. Pandrechten, juli 2015, 37;
• R. Steennot, o.c., in J. Baeck en M. Kruithof (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Intersentia, Antwerpen, 2014, p. 44-45, nr. 29.
• H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, p. 548, nr. 570;
• W. Van Gerven, Algemeen deel in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Standaard, 1987, 238 e.v.;
• J. Van Ryn en J. Heenen, Principes de droit commercial, I, Brussel, Bruylant, 1976, p. 399, nr. 439.
• E. Dirix, De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, 17;
• E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Antwerpen, Story-Scientia, 2006, p. 349, nr. 520;
• A Cuypers en A. De Wilde, «De wet van 25 oktober 1919» in Comm. Voorr. & Hyp., Mechelen, Kluwer, p. 20, nr. 5.
• A Cuypers en A. De Wilde, «De wet van 25 oktober 1919» in Comm. Voorr. & Hyp., p. 17, nr. 2;
• B. Du Laing, «Het pand op de handelszaak: een algemeen overzicht en enkele recente ontwikkelingen» in Notariële aspecten van de handelszaak en de handelshuur, Antwerpen, Maklu, 2005, (121), p. 129, nr. 6;
• L. Fredericq, Handboek van Belgisch handelsrecht, I, Brussel, Bruylant, 1962, p. 133, nr. 134;
• Cass. 19 februari 2017, C.16.0195.N/4.
37 F. Auvray en P.A. Foriers, «Overdracht handelszaak» in B. Tilleman en E. Terryn (eds.), Handels- en economisch recht, Deel I Ondernemingsrecht, B, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 1367, nr. 1906.
• L. Frédéricq, Traité de droit commercial belge, II, Gent, Rombaut-Fecheyr, 1947, p. 31-32, nr. 10.
• A. De Wilde, «Het klassieke pand en het pand op de handelszaak» in F. Hellemans, V. Sagaert en R. Van Ransbeeck (eds.), Het Pand – Van een oude naar een moderne zekerheid, Brugge, die Keure, 2012, (13), p. 25, nr. 20;
42 F. Auvray en P.A. Foriers, o.c., in B. Tilleman en E. Terryn (eds.), Handels- en economisch recht I, Ondernemingsrecht, B, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII, p. 1369, nr. 1908;
• E. Dewitte, o.c., p. 105, nr. 94. Ze verwijst hierbij naar E. Picard, N. D’Hoffschmidt en J. De Le Court, Pandectes belges: encyclopédie de législation, de doctrine et jurisprudence belges, voUniversalité de biens (en général), Brussel, Larcier, 1935, p. 151, nr. 321 en p. 178, nr. 399;
• J.-G. Renauld, «Problèmes relatifs à la structure du fonds de commerce», Ann.Dr.Louvain 1951, (341) 358.
• E. Dewitte en V. Sagaert, «Vruchtgebruik op algemeenheden: contractuele grenzen en gevolgen» in V. Sagaert en A.-L. Verbeke, Vruchtgebruik – mogelijkheden, beperkingen en innovaties, Intersentia, Antwerpen, 2012, (153), p. 154, nr. 2.
• R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Intersentia, Antwerpen, 2009, p. 785-786, nr. 887, met verwijzing naar R. Gary, Les notions d’universalité de fait et d’universalité de droit, thesis Bordeaux, 1931, 304-305.
• A. Cuypers en A. De Wilde, «De wet van 25 oktober 1919» in Comm. Voorr. & Hyp., p. 20, nr. 5;
• A. Cuypers en A. De Wilde, «De wet van 25 oktober 1919» in Comm. Voorr. & Hyp., o.c., p. 20, nr. 5;
• B. Du Laing en H. Cousy, «Het pand op de handelszaak: een algemeen overzicht» in B. Tilleman (ed.), De handelszaak/Le fonds de commerce, Brugge, die Keure, 2001, p. 43, nr. 49;
• Rb. Antwerpen 15 juni 1995, RW 1998-99, 441.
• Cass. 26 mei 1972, Arr.Cass. 1973, 903, Pas. 1972, I, 889, noot, RW 1972-73, 297, noot G. Dubois).
• P. François, «Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet» in Voorrechten en hypotheken. Artikelgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Algemene bepalingen, E. Pandrechten, juli 2015, 25.
• P. François, «Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet» in Voorrechten en hypotheken. Artikelgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Algemene bepalingen, E. Pandrechten, juli 2015, 32;
• Cass. 6 november 1970, RW 1970-71, 1326, noot M. Fontaine.
• M.E. Storme, «Inpandgeving handelszaak» in B. Tilleman en E. Terryn (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII, Handels- en economisch recht, I, Ondernemingsrecht, B, Mechelen, Kluwer, 2011, (1405), p. 1406, nr. 1949.
• L. Fredericq, Handboek van Belgisch handelsrecht, I, Brussel, Bruylant, 1976, p. 400, nr. 366;
• A.L. Verbeke, «Schenking met voorbehoud van quasi-vruchtgebruik» in W. Pintens en J. Du Mongh (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 263-264, nr. 9;
• A. Cuypers en A. De Wilde, «De wet van 25 oktober 1919» in Comm. Voorr. & Hyp., p. 18, nr. 3;
• W. Goossens «Ontstaansgeschiedenis, rechtsaard en kenmerken van de handelszaak» in B. Tilleman (ed.), De handelszaak/Le fonds de commerce, Brugge, die Keure, 2001, (4), p. 25, nr. 28, met verwijzing naar Cass. 27 juni 1975, Pas. 1975, I, 1052, RW 1975-76, 989, noot M. Flamée. Contra: o.a. J. Vananroye, o.c., p. 41, nr. 72;
• J. Kokelenberg, «Inpandgeving van handelszaak en andere voorrechten» in Het zakenrecht, absoluut niet een rustig bezit, Antwerpen, Kluwer, 1992 (133), p. 153, nr. 25;
• C. Biquet-Mathieu, «Actualités en matière de gage sur fonds de commerce» in B. Tilleman (ed.), De handelszaak/Le fonds de commerce, Brugge, die Keure, 2001, (85), p. 93, nr. 115;
• L. Frédéricq, Handboek van Belgisch handelsrecht, I, Brussel, Bruylant, 1976, p. 400, nr. 366 en p. 431, nr. 397;
• K. Swinnen, «Geen voorrecht voor degene die kosten heeft gemaakt tot behoud van een handelszaak» (noot onder Cass. 18 december 2008), TBBR 2010, (415), p. 417, nr. 8.
• S. Spreutels-Velu, «Le fonds de commerce et le droit à la clientèle civile» in H. Daco, J.-F. Leclercq en M. Levy Morelle (eds.), Unité et diversité de droit privé, Brussel, ULB, 1983, (33), p. 54, nr. 42;
• D. Lechien, «Le gage sur fonds de commerce est-il une sûreté efficace?» in A. Meinertzhagen-Limpens, A. Puttemans en D. Lechien (eds.), Actualités de droit civil, Brussel, Bruylant, 1994, (109), p. 127, nr. 17. In dezelfde zin: A. Cuypers en A. De Wilde, «De wet van 25 oktober 1919» in Comm. Voorr. & Hyp., o.c., p. 78, nr. 58.
• D. De Marez, «Vruchtgebruik en aandelen die toebehoren tot een effectenportefeuille: een vruchtgebruik op aandelen of een vruchtgebruik op een effectenportefeuille?», V&F 1999, (240) 241 e.v.
• A. Verbeke en K. Vanhove, «Spelen met het voorwerp van het vruchtgebruik» in P. Lecocq, B. Tilleman en A.L. Verbeke (eds.), Zakenrecht, Brugge, die Keure, 2005, p. 189, nr. 29;
• T. Van Sinay, «Vruchtgebruik op een algemeenheid en quasi-vruchtgebruik: vergelijking en toepassing» in C. Castelein, A.L. Verbeke en L. Weyts (eds.), Notariële clausules: liber amicorum professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 732, nr. 5.
• C. Boddaert, «De Wet Financiële Zekerheden» in Comm. Voorr. & Hyp., Mechelen, Kluwer, p. 48, nr. 93. Contra:
• D. De Marez, «De wet financiële zekerheden», TPR 2006, (1101) p. 1148, nr. 65.
• C. Boddaert, «De Wet Financiële Zekerheden» in Comm. Voorr. & Hyp., p. 26, nr. 41;
• I. Peeters en K. Christiaens, «De Wet Financiële Zekerheden. Een stap te ver of de aanloop naar een totaal vernieuwd zekerhedenrecht?», TBH 2006, p. 184, nr. 52.
• HvJ 10 november 2016, Private Equity Insurance Group t/ Swedbank, C-156/15.
• C. Boddaert, «De Wet op de financiële zekerheden van 15 december 2004» in Comm. Voorr. & Hyp., p. 26, nr. 41;
• V. Sagaert en H. Seeldraeyers, o.c., RW 2004-05, p. 1525, nrs. 16-17;
• I. Peeters en K. Christiaens, o.c., TBH 2006, 184.
• M.E. Storme, «Juridische stellagebouw die het zicht op Europa belet, geïllustreerd aan de hand van de bezitsverschaffing van financiële activa», TPR 2006, 1249-1262.
• E. Dirix, «Controle door de pandhouder van een schuldvordering en de Wet Financiële Zekerheden», RW 2006-07, (1337) 1338.
• I. Peeters en P. Nobels, «Pand op geldsommen en schuldvorderingen» in J. Baeck en M. Kruithof (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 132-124.
• M.E. Storme, Zekerheden- en Insolventierecht, IV, versie 2016-17, www.law.kuleuven.be/personal/mstorme/insolventierecht.html, 423;
• Cass. 6 november 1970, RW 1970-71, 1326, noot M. Fontaine;
• E. Dirix, «Verpanding van schuldvorderingen» in E. Dirix en A. Cuypers (eds.), Voorrechten en hypotheken: commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, s.d., p. 13, nr. 13;
• K. Panis en R. Jacobs, «Wet Financiële Zekerheden en Pandwet: tussen polaroid en het digitale tijdperk» in M.E. Storme (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Intersentia, Antwerpen, 2017, p. 309-310, nr. 29.
• P. François, «Commentaar bij art. 7 en 8 Pandwet» in Voorrechten en hypotheken. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Algemene bepalingen, E. Pandrechten, juli 2015, 29.
• E. Dirix, «De nieuwe pandwet: doelstellingen en uitgangspunten» in M.E. Storme (ed.), Roerende zekerheden na de Pandwet, Antwerpen, Intersentia, 2017, 21.
 

Gerelateerd
Nog dit: 

Rechtsleer: Julie Del Corral, Zekerheidsrechten, Stand van zaken NJW 2014/306, 578

BUrenhinder veronderstel een verstoord evenwicht

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 05/12/2016
A.R.: 
C.16.0150.N

De vordering wegens burenhinder gesteund op artikel 544 Burgerlijk Wetboek veronderstelt dat het evenwicht tussen de rechten van naburige eigenaars is verbroken; opdat een vordering op burenhinder kan worden gesteund is vereist dat het zelfs niet foutief gebruik van een erf aan een naburig erf hinder toebrengt die de gewone ongemakken van nabuurschap overschrijdt; een vordering kan bijgevolg niet op burenhinder worden gesteund wanneer er geen sprake is van hinder veroorzaakt door het gebruik van een naburig erf, maar wel van het betreden of het zonder recht noch titel bezetten van een erf door een nabuur.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1702
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.16.0150.N
OOSTERLINCK MOTORS bvba, met zetel te 8400 Oostende, Torhout-sesteenweg 672,
eiseres,
tegen
SCHORREDIJK nv, met zetel te 8620 Nieuwpoort, Albert I laan 117,
verweerster,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 2 december 2015.

II. CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Noot: 

Thomas De Bie, De gevolgen van het huwelijk op burenhinder. Een toepassing van het toerekenbaarheidsvereiste. T. Vred. 2011, 229

Relevante rechtspraak

• Het schoorsteenarrest: Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie Adv. Gen. Mahaux, Arr.Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. De Meulder, RCJB 1960, 257, noot J. Dabin en RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. dalcq.

Burenhinder veroorzaakt door niet toegestande werken uitgevoerd door een derde

• Rb eerste aanleg Turnhout, 5° kamer, 29 september 2014, RW 2016-2017, 590

Samenvatting

Iemand kan slechts gehouden zijn tot vergoeding van schade ingevolge een abnormale burenhinder, indien die burenhinder is veroorzaakt door een daad, een verzuim of een gedraging die hem kan worden toegerekend. Het loutere feit dat men eigenaar en bewaarder is van het naastgelegen perceel, volstaat niet om tot de vergoedingsplicht te besluiten.

Wanneer een derde werken uitvoert op het naburige perceel, kan niet tot aansprakelijkheid van de buur worden besloten als de abnormale burenhinder is veroorzaakt door de positieve daad of de persoonlijke gedraging van die derde, die niet behoorde tot de door de buur toegestane werkzaamheden

Tekst vonnis

M.I. K/G.J.L., H.L.M., BVBA C.S. en G.D.

I. Feiten

Eisers en eerste verweerders zijn buren.

Eerste verweerders gaven in het voorjaar van 2014 opdracht aan BVBA C., met als zaakvoerder G.D., om hun dak te ontmossen en proper te maken. Daarbij kwamen volgens eisers op 5 februari 2014 duizenden partikels asbeststof terecht op hun planten en constructies.

Eisers deden aangifte bij hun verzekeraar. De verzekeraar van BVBA C. weigerde dekking.

Blijkbaar klaagden eisers ook bij de gemeente Meerhout. Deze stelde BVBA C. bij brief van 3 maart 2014 in gebreke wegens overtreding van art. 6.4.0.1, § 5 Vlarem II (“Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid (schuurschijven, slijpmachines, boormachines, e.d.), hogewaterdrukreinigers en luchtcompressoren, voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal of voor het verwijderen van asbest is verboden”).

II. Vorderingen

Eisers vragen veroordeling van verweerders, hoofdelijk, in solidum, zo niet de ene bij gebreke aan de andere, (...), tot betaling van één euro provisioneel met schatting van de eis op 30.000 euro, vermeerderd met de vergoedende interesten sinds 5 februari 2014 en de gerechtelijke interesten.

Voorts vragen zij met toepassing van art. 19, derde lid, Ger.W., de aanstelling van een gerechtsdeskundige.

Eerste verweerders vragen de vordering tegen hen ontvankelijk maar ongegrond te verklaren.

III. In rechte

A. Aansprakelijkheid

Eisers achten eerste verweerders aansprakelijk op grond van art. 544 BW en tweede verweerders op grond van art. 1382 BW en de bepalingen van de Vlarem-wetgeving, onder meer art. 6.4.0.1, § 5 Vlarem II.

Tweede verweerders voeren geen specifiek verweer. Zij betwisten geenszins dat bij de reiniging gebruik werd gemaakt van een toestel verboden door art. 6.4.0.1, § 5 Vlarem II, zodat de vordering tegen hen principieel gegrond is.

Eerste verweerders menen dat zij niet aansprakelijk zijn, omdat de handelingen van tweede verweerders hen niet toerekenbaar zijn.

Iemand kan slechts gehouden zijn tot vergoeding van schade ingevolge een abnormale burenhinder, indien die burenhinder is veroorzaakt door een daad, een verzuim of een gedraging die hem kan worden toegerekend. Het loutere feit dat men eigenaar en bewaarder is van het naastgelegen perceel, volstaat niet om tot de vergoedingsplicht te besluiten (Cass. 3 april 2009, Arr.Cass. 2009, nr. 239, RABG 2009, 740, TBBR 2009, 469).

Wanneer een derde werken uitvoert op het naburige perceel, kan niet tot aansprakelijkheid van de buur worden besloten als de abnormale burenhinder is veroorzaakt door de positieve daad of de persoonlijke gedraging van die derde, die niet behoorde tot de door de buur toegestane werkzaamheden (Cass. 25 juni 2009, Arr.Cass. 2009, nr. 438, RABG 2009, 742, RW 2010-11, 1645, noot T. De Bie, TBBR 2009, 475).

In deze zaak moet worden vastgesteld dat eerste verweerders opdracht gaven aan tweede verweerders om reinigingswerken uit te voeren, maar tweede verweerders kozen ervoor om daarbij een onwettige (en strafrechtelijk beteugelde) methode aan te wenden waarvan niet blijkt dat eerste verweerders er de opdracht toe gaven.

In deze omstandigheden is de mogelijke burenhinder niet aan eerste verweerders toerekenbaar en is de tegen hen ingestelde vordering ongegrond.

B. Schade van de eisers

Met het oog op begroting van de schade kan, zoals gevraagd, een gerechtsdeskundige worden aangesteld. (...)

• Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521, conclusie Adv. Gen. Mahaux, RW 1964-65, 2117, noot C.C. en JT 1965, 259, noot M.-A. Flamme.
• Cass. 10 januari 1974, Arr.Cass. 1974, 520 en RCJB 1975, 357, noot C. Renard.
• Concl. F. Dumon bij Cass. 5 maart 1981, Pas. 1981, I, 728 en Arr.Cass. 1980-81, 364.
• Cass. 12 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 362 en TBBR 1999, 657.
• Cass. 3 april 1998, Arr.Cass. 1998, 417 en JLMB 1998, 1334, noot P. lecocq.
• Cass. 3 april 2009, TBBR 2009, 469, noot C. Baekeland, TBBR 2009, 477, T.Verz. 2010, 84, noot J. Rogge.
• Cass. 25 juni 2009, TBBR 2009, 475, noot P. Lecocq en S. Boufflette
• Liège 24 april 2002, RGAR 2003, 1378
• Cass., 12 maart 1999, AR C.98.0026.N, A.C., 1999, nr 149

 

Gerelateerd

lees verder

Vordering tot verdeling van vrijwillige onverdeeldheid - einde relatie samenwonenden

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 09/03/2017

Met betrekking tot vrijwillige onverdeeldheden kan de verdeling (van een vrijwillige) onverdeeldheid enkel gevraagd worden indien de overeenkomst dit toestaat of indien het nagestreefde doel, dat de ratio van de overeenkomst vormde, bereikt is en de afgesproken bestemming van het gemeenschappelijk goed blijkbaar geen reden van bestaan (meer) heeft.

Te dezen oordeelde het Hof:

– art. 815, eerste lid BW niet (zonder meer) kan dienen als grondslag voor de vordering tot uitonverdeeldheidtreding m.b.t. de onverdeelde vastgoedelementen 

– het immers gaat om een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid, die de deelgenoten vrij kunnen invullen, ook qua bedoeling en duurtijd;

– de in art. 815, eerste lid BW bedoelde noodzaak om de onverdeeldheid onverkort te (kunnen) beëindigen bij een conventionele onverdeeldheid als zodanig niet speelt;

– de wilsautonomie primeert, terwijl art. 577-2, § 8 juncto art. 815 BW inzake een conventionele onverdeeldheid slechts een aanvullend karakter vertoont (R. Jansen, «Art. 815 BW» in Comm. Erf. 2011, p. 18-19, nr. 19; 

– door middel van een regeling qua duurtijd en opzegging kan worden afgeweken van (1) de regel van art. 815, eerste lid BW dat de uitonverdeeldheidtreding te allen tijde kan worden nagestreefd en (2) de regel van art. 815, tweede lid BW dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar;

– het gebeurlijke gebrek aan een dienstige regeling qua duurtijd en opzegging, niet meebrengt dat de conventionele onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren;

– het gebrek aan een uitdrukkelijke regeling qua duurtijd en opzegging ingeval de onverdeeldheid kadert binnen een samenwoningsrelatie en/of een professionele samenwerkingsrelatie eigenlijk kan neerkomen op een conventionele onverdeeldheid met een impliciete duurtijd die afhankelijk is van de relatie(s) 

–  art. 815, eerste lid BW niet zonder meer kan dienen als grondslag voor een vordering tot uitonverdeeldheidtreding;

– in die optiek moet worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling is van de voorliggende conventionele onverdeeldheid;

– die bedoeling kan bestaan uit meer dan een investering in opbrengsteigendommen om op termijn schuldenvrij vastgoed over te houden, die terzelfdertijd kan strakken of strekt tot bestendiging van de feitelijke samenwoningsrelatie en tegelijk enigszins de professionele samenwerkingsrelatie;

– die bedoeling is te dezen teloorgegaan ingevolge de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie;

– de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie aan de conventionele onverdeeldheid iedere (redelijke) zin heeft ontnomen;

– wanneer  de bedoeling waarop de onverdeeldheid teruggaat (te dezen de feitelijke samenwoningsrelatie en de professionele samenwerkingsrelatie) teniet gaat de  uitonverdeeldheidtreding kan worden nagestreefd.

Een vordering die ertoe strekt in het kader van een aanwijzingsbeslissing reeds de voorafgaande verkoop te bevelen, kan, bij gebrek aan akkoord van de deelgenoten, niet worden ingewilligd.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1704
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

R. t/ G.
...
I. Beroepen vonnis

Bij voorlopig uitvoerbaar vonnis van 18 februari 2016 gaat de familiekamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, deels in op de vordering van G. tegen R.

Noot: 

Van den Brande, de duurtijd va een overeenkomst om in conventionele onnverdeeld te blijven, RABG, 2014/15, 1054, noot onder rb. Gent, 3 apil 2012, RABG 2014/15, 1046

• Rb. Antwerpen 26 novermber 2014, RABG 2015/4, 293

Een onverdeeldheid kan slechts beëindigd door:

ofwel de instemming van alle deelgenoten
ofwel door één van de deelgenoten wanneer de onverdeeldheid geen enkel nut meer heeft ter verwezelijking van het doel waartoe zij werd bedongen.

Zolang een vrijwillige onverdeeldheid een nut heeft voor één van de deelgenoten kan geen vordering worden gesteld op grond van artikel 815 BW om uit onverdeeldheid te treden. Dit zou immer in strijd zijn met artikel 1134 B.W.

Zie ook: Cass. 20 september 2013, RW 2014-15, 618, noot L. De Keyser; Cass. 6 maart 2014, RW 2013-14, 1625, noot D. Michiels; Gent 29 oktober 2015, RW 2016-17, 860, noot B. Verheye.

Gerelateerd

Hof van beroep Gent 24 december 2015, NJW 2017,200 met noot Elien Dewitte

Bij een vereffeningverdeling van een nalatenschap kan een dading worden afgesloten waarbij de deelgenoten beslissen om in onverdeeldheid te blijven. Dit betreft aldus geen conventionele onverdeeldheid met zich mee.

Een overeenkomst tot beëindiging van een toevallige onverdeeldheid waarbij twee van de drie deelgenoten de onverdeeldheid in beperkte mate aanhouden is als dusdanig geen conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid.

Derhalve kan dan met toepassing van artikel 815 eerste lid Burgerlijk Wetboek worden ingegaan op de vordering van een van de twee in onverdeeldheid gebleven deelgenoten tot uit onverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffeningverdeling.

Voor zover toch een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid aan de orde is kan artikel 815 eerste lid niet zonder meer dienen als grondslag voor deze vordering tot uit onverdeeldheidtreding (het arrest verwijst naar uitvoerige rechtspraak en rechtsleer ter ondersteuning).

Een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid kunnen de deelgenoten vrij invullen en moduleren ook qua bedoeling en duurtijd.

Bij een conventionele onverdeeldheid speelt de noodzaak om de onverdeeldheid onverkort te kunnen beëindigen conform artikel 815 eerste lid niet.

Bij een conventionele onverdeeldheid primeert de wilsautonomie, terwijl artikel 577-2 §8 juncto artikel 815 Burgerlijk Wetboek inzake een conventionele onverdeeldheid slechts een aanvullend karakter vertonen (R. Jansen, “artikel 815 Burgerlijk Wetboek”, commentaren erfrecht 2011,18 - 19, nummer 19).

Aldus kan worden afgeweken van de regel van artikel 815 eerste lid Burgerlijk Wetboek dat stelt de uit onverdeeldheidtreding ten alle tijden kan worden nagestreefd en van de regel van artikel 815 tweede lid dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar.

Een gebeurlijk gebrek aan een dienstige regeling, qua duurtijd en opzeg van een conventionele onverdeeldheid, betekent nog niet dat de conventionele/vrijwillige onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren.

In die optiek moet dan worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling was/is van de voorliggende conventionele/vrijwillige onverdeeldheid.

Wanneer aldus in onverdeeldheid met zich meebrengt dat een handelsruimte blijft leegstaan en van overheidswege wordt aangepakt met een leegstandsheffing kan een uit onverdeeldheid worden nagestreefd (het arrest verwijst hierbij opnieuw naar uitvoerige rechtspraak en rechtsleer).

Bij het instellen van een dergelijke vordering tot vereffeningverdeling is de bijkomende vordering om reeds tot veiling/openbare verkoop van de onverdeeldheid over te gaan voorbarig bij gebrek aan akkoord. Een vordering die er toe strekken reeds de prealabele verkoop te bevelen, kan, bij gebreke aan akkoord van de deelgenoten niet worden ingewilligd (artikel 1209 §3 gerechtelijk met en tal van verwijzingen vermeld in het arrest)
 

lees verder

Vordering tot verdeling van vrijwillige onverdeeldheid - wegvallen oorzaak onverdeeldheid

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 09/03/2017

Met betrekking tot vrijwillige onverdeeldheden kan de verdeling (van een vrijwillige) onverdeeldheid enkel gevraagd worden indien de overeenkomst dit toestaat of indien het nagestreefde doel, dat de ratio van de overeenkomst vormde, bereikt is en de afgesproken bestemming van het gemeenschappelijk goed blijkbaar geen reden van bestaan (meer) heeft.

Te dezen oordeelde het Hof:

– art. 815, eerste lid BW niet (zonder meer) kan dienen als grondslag voor de vordering tot uitonverdeeldheidtreding m.b.t. de onverdeelde vastgoedelementen 

– het immers gaat om een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid, die de deelgenoten vrij kunnen invullen, ook qua bedoeling en duurtijd;

– de in art. 815, eerste lid BW bedoelde noodzaak om de onverdeeldheid onverkort te (kunnen) beëindigen bij een conventionele onverdeeldheid als zodanig niet speelt;

– de wilsautonomie primeert, terwijl art. 577-2, § 8 juncto art. 815 BW inzake een conventionele onverdeeldheid slechts een aanvullend karakter vertoont (R. Jansen, «Art. 815 BW» in Comm. Erf. 2011, p. 18-19, nr. 19; 

– door middel van een regeling qua duurtijd en opzegging kan worden afgeweken van (1) de regel van art. 815, eerste lid BW dat de uitonverdeeldheidtreding te allen tijde kan worden nagestreefd en (2) de regel van art. 815, tweede lid BW dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar;

– het gebeurlijke gebrek aan een dienstige regeling qua duurtijd en opzegging, niet meebrengt dat de conventionele onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren;

– het gebrek aan een uitdrukkelijke regeling qua duurtijd en opzegging ingeval de onverdeeldheid kadert binnen een samenwoningsrelatie en/of een professionele samenwerkingsrelatie eigenlijk kan neerkomen op een conventionele onverdeeldheid met een impliciete duurtijd die afhankelijk is van de relatie(s) 

–  art. 815, eerste lid BW niet zonder meer kan dienen als grondslag voor een vordering tot uitonverdeeldheidtreding;

– in die optiek moet worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling is van de voorliggende conventionele onverdeeldheid;

– die bedoeling kan bestaan uit meer dan een investering in opbrengsteigendommen om op termijn schuldenvrij vastgoed over te houden, die terzelfdertijd kan strakken of strekt tot bestendiging van de feitelijke samenwoningsrelatie en tegelijk enigszins de professionele samenwerkingsrelatie;

– die bedoeling is te dezen teloorgegaan ingevolge de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie;

– de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie aan de conventionele onverdeeldheid iedere (redelijke) zin heeft ontnomen;

– wanneer  de bedoeling waarop de onverdeeldheid teruggaat (te dezen de feitelijke samenwoningsrelatie en de professionele samenwerkingsrelatie) teniet gaat de  uitonverdeeldheidtreding kan worden nagestreefd.

Een vordering die ertoe strekt in het kader van een aanwijzingsbeslissing reeds de voorafgaande verkoop te bevelen, kan, bij gebrek aan akkoord van de deelgenoten, niet worden ingewilligd.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1704
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

R. t/ G.
...
I. Beroepen vonnis

Bij voorlopig uitvoerbaar vonnis van 18 februari 2016 gaat de familiekamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, deels in op de vordering van G. tegen R.

Noot: 

Van den Brande, de duurtijd va een overeenkomst om in conventionele onnverdeeld te blijven, RABG, 2014/15, 1054, noot onder rb. Gent, 3 apil 2012, RABG 2014/15, 1046

• Rb. Antwerpen 26 novermber 2014, RABG 2015/4, 293

Een onverdeeldheid kan slechts beëindigd door:

ofwel de instemming van alle deelgenoten
ofwel door één van de deelgenoten wanneer de onverdeeldheid geen enkel nut meer heeft ter verwezelijking van het doel waartoe zij werd bedongen.

Zolang een vrijwillige onverdeeldheid een nut heeft voor één van de deelgenoten kan geen vordering worden gesteld op grond van artikel 815 BW om uit onverdeeldheid te treden. Dit zou immer in strijd zijn met artikel 1134 B.W.

zie ook: Cass. 20 september 2013, RW 2014-15, 618, noot L. De Keyser; Cass. 6 maart 2014, RW 2013-14, 1625, noot D. Michiels; Gent 29 oktober 2015, RW 2016-17, 860, noot B. Verheye.

Gerelateerd

Hof van beroep Gent 24 december 2015, NJW 2017,200 met noot Elien Dewitte

Bij een vereffeningverdeling van een nalatenschap kan een dading worden afgesloten waarbij de deelgenoten beslissen om in onverdeeldheid te blijven. Dit betreft aldus geen conventionele onverdeeldheid met zich mee.

Een overeenkomst tot beëindiging van een toevallige onverdeeldheid waarbij twee van de drie deelgenoten de onverdeeldheid in beperkte mate aanhouden is als dusdanig geen conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid.

Derhalve kan dan met toepassing van artikel 815 eerste lid Burgerlijk Wetboek worden ingegaan op de vordering van een van de twee in onverdeeldheid gebleven deelgenoten tot uit onverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffeningverdeling.

Voor zover toch een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid aan de orde is kan artikel 815 eerste lid niet zonder meer dienen als grondslag voor deze vordering tot uit onverdeeldheidtreding (het arrest verwijst naar uitvoerige rechtspraak en rechtsleer ter ondersteuning).

Een conventionele en derhalve vrijwillige onverdeeldheid kunnen de deelgenoten vrij invullen en moduleren ook qua bedoeling en duurtijd.

Bij een conventionele onverdeeldheid speelt de noodzaak om de onverdeeldheid onverkort te kunnen beëindigen conform artikel 815 eerste lid niet.

Bij een conventionele onverdeeldheid primeert de wilsautonomie, terwijl artikel 577-2 §8 juncto artikel 815 Burgerlijk Wetboek inzake een conventionele onverdeeldheid slechts een aanvullend karakter vertonen (R. Jansen, “artikel 815 Burgerlijk Wetboek”, commentaren erfrecht 2011,18 - 19, nummer 19).

Aldus kan worden afgeweken van de regel van artikel 815 eerste lid Burgerlijk Wetboek dat stelt de uit onverdeeldheidtreding ten alle tijden kan worden nagestreefd en van de regel van artikel 815 tweede lid dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar.

Een gebeurlijk gebrek aan een dienstige regeling, qua duurtijd en opzeg van een conventionele onverdeeldheid, betekent nog niet dat de conventionele/vrijwillige onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren.

In die optiek moet dan worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling was/is van de voorliggende conventionele/vrijwillige onverdeeldheid.

Wanneer aldus in onverdeeldheid met zich meebrengt dat een handelsruimte blijft leegstaan en van overheidswege wordt aangepakt met een leegstandsheffing kan een uit onverdeeldheid worden nagestreefd (het arrest verwijst hierbij opnieuw naar uitvoerige rechtspraak en rechtsleer).

Bij het instellen van een dergelijke vordering tot vereffeningverdeling is de bijkomende vordering om reeds tot veiling/openbare verkoop van de onverdeeldheid over te gaan voorbarig bij gebrek aan akkoord. Een vordering die er toe strekken reeds de prealabele verkoop te bevelen, kan, bij gebreke aan akkoord van de deelgenoten niet worden ingewilligd (artikel 1209 §3 gerechtelijk met en tal van verwijzingen vermeld in het arrest)
 

lees verder

Algemene vergadering van mede-eigenaars heeft geen bevoegdheid over private kavels

$
0
0
Plaats van uitspraak: Westerlo
Instantie: Vredegerecht
Datum van de uitspraak: 
don, 29/06/2017

De algemene vergadering van de vereniging van mede-eigenaars is in beginsel bevoegd m.b.t. de gemeenschappelijke delen.

De vereniging vanmede-eigenaars heeft slechts bevoegdheid om te beslissen over werkzaamheden die gedeelten van de gebouwen betreffen waarvan is vastgesteld dat ze niet privatief zijn.

Over zijn privédomein is de appartementseigenaar bevoegd. 

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig Weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1715
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Van den B. e.a. t/ Vereniging van mede-eigenaars De P.
...
Overwegende dat op 8 april 2016 de algemene vergadering plaatsvond van de Vereniging van Mede-eigenaars De P., waarvan het verslag o.m. het volgende vermeldt:

«Stand van zaken carport.

Er wordt vastgesteld dat:

Noot: 

Ghijsbrecht Degeest, PROCESBEVOEGDHEID BIJ APPARTEMENTSMEDEEIGENDOM, NjW 2018, 312

Gerelateerd

lees verder

Bijzonder mandaat van een advocaat kan mondeling of stilzwijgend zijn

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 21/04/2016
A.R.: 
2014/AR/ 1650

Een brief van advocaat waarin een betaling wordt erkend betreft een uitdrukkelijke (schriftelijke) buitengerechtelijke bekentenis van het niet-complexe rechtsfeit van de betaling. Het voorwerp van de bekentenis betreft de waarachtigheid van het virtueel betwiste rechtsfeit van de betaling. Dat nog geen daadwerkelijke betwisting omtrent de betaling aan de orde was, doet daaraan niet af. Dat de bekentenis als zodanig niet was bestemd om als bewijs te dienen voor, doet daaraan evenmin af. De voldoende duidelijke, vrijwillige en geloofwaardige bekentenis (van een daartoe zo nodig bijzonder gemandateerde advocaat) is toerekenbaar aan de cliënt.

Een dergelijk bijzondere mandaat hoeft niet schriftelijk te zijn. Het evengoed mondeling zijn dan wel stilzwijgend inbegrepen te zijn.

Publicatie
tijdschrift: 
Rechtskundig weekblad
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2017-2018
Pagina: 
1504
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

V. t/ V.

I. Relevante feitelijke en procedurele elementen

1. M.L.V. is de ex-echtgenote van Désiré V.

Zij zijn gehuwd op 20 december 1986 maar blijkbaar korte tijd nadien feitelijk gescheiden en uiteindelijk bij vonnis van 2 mei 1996 uit de echt gescheiden (op grond van vijf jaar feitelijke scheiding in de zin van het oude art. 232 BW).

2. Eliane V. (hierna: «V.») is de enige (juridische) dochter van Désiré V. uit een eerdere (huwelijks)relatie.

Gerelateerd

lees verder

Contactverbod na einde relatie

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 26/10/2017

Een contactverbod gaat geenszins de rechtsmacht van een kortgedingrechter te buiten (art. 584 en 1039 Ger.W.). Dat de verbodsmaatregel geldt voor onbepaalde duur, maakt geenszins dat de rechtsmacht van de kortgedingrechter wordt overschreden. Een definitieve wijziging van de rechtspositie van de partijen wordt niet aangebracht.

Het kortgeding behoudt haar gelding tot een andersluidende beslissing van de rechter ten gronde tussenkomt.

Publicatie
tijdschrift: 
Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018/1
Pagina: 
32
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

1. Beroepen beschikking

1. Bij voorlopig uitvoerbare beschikking van 17 juni 2016 in de zaak met rolnummer 2016/0019/C verbiedt de kortgedingrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, D.D. op een nader in detail omschreven wijze S.C. te storen en contacteren, en dit onder verbeurte van een dwangsom ten bedrage van 250,00 euro per inbreuk op het bedoelde storings- en contactverbod, met een maximum van 25.000,00 euro.

Gerelateerd

lees verder


Vordering tot betaling van de gerechtsdeurwaarder tot betaling van zijn kosten op advocaat

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
maa, 24/10/2016
A.R.: 
2015/ AR/1989

De korte verjaringstermijn van 1 jaar, bepaald in artikel 2272, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, is niet van toepassing wanneer de gerechtsdeurwaarder openstaande staten invordert van een advocaat die hem namens zijn cliënt heeft verzocht ambtstaken te verrichten. Die advocaat kan zich niet beroepen op het vermoeden van betaling

Onder gelding van het reglement van de Nationale Orde van Advocaten van 7 januari 1971 was de advocaat op grond van de gewoonte en zijn deontologie verantwoordelijk voor de onbetaalde staten van de gerechtsdeurwaarder, tenzij hij de gerechtsdeurwaarder erop had gewezen dat hij zijn kosten en ereloonstaten moest verhalen op de cliënt.

Op deze gehoudenheid van de advocaat, die een eigen gewoonterechtelijke en deontologische grondslag had, was de verjaringstermijn van 10 jaar voor persoonlijke rechtsvorderingen van toepassing overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek en niet de kortere verjaringstermijn van 5 jaar, die krachtens artikel 2262bis, § 1, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid .

Het voormelde nationaal reglement werd opgeheven en vervangen door het reglement van de Orde van Vlaamse Balies van 31 januari 2007, dat op 21 mei 2007 in werking is getreden. Vanaf 21 mei 2007 geldt de voormelde gewoonterechtelijke en deontologische regel niet meer, tenzij de gelaste persoon een advocaat-correspondent is.

Publicatie
tijdschrift: 
Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/5-6
Pagina: 
190
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

1. Feitenrelaas

Het geschil betreft openstaande kostenstaten van een gerechtsdeurwaarder (appellante), waarvan betaling gevorderd wordt van de advocaat (geïntimeerde) die in de desbetreffende dossiers is opgetreden.

2. Voorafgaande rechtspleging

Op 10 april 2014 bracht appellante de gedinginleidende dagvaarding uit. Voor de eerste rechter vorderde appellante dat geïntimeerde zou worden veroordeeld tot betaling van 4.977,49 euro. te vermeerderen met de verwijlintresten vanaf 27 mei 2011, de gerechtelijke intresten en de gerechtskosten.

Noot: 

• I. Claeys Gerechtsdeurwaarders en advocaten in de clinch: perikelen over het toepassingsgebied van art. 2272 B.W., RW 2004-2005, 856

• A. Van Oevelen, 'Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgische privaatrecht', T.P.R., 1987 (1755) 1800, nr 41 en de aldaar vermelde rechtsleer; G. Baudry-Lacantinerie, A. Tissier, Traité théorique et pratique de droit civil, XXVIII, De la prescription, Parijs 1905, nr 721;

• G. Beltjens, Encyclopédie du droit civil belge, première partie, Code civil, VI, Bruylant 1907, 832, nr 17; M.D. Dalloz, Jurisprudence générale. Supplément au Répertoire méthodique et alphabétique de législation, de doctrine et de jurisprudence, XIII, Parijs 1893, v° Prescription civile, 190, nr 579.

•. Claeys, 'Over vertegenwoordiging in de relatie cliënt-advocaat-gerechtsdeurwaarder', noot onder Antwerpen, 16 febr. 1998, R.W. 1998-1999, 93-97.

Gerelateerd

lees verder

Vervroegde vrjigave aan deskundige van geconsigneerde som voor zijn honoraria te vermijden

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 27/06/2017
A.R.: 
2017/KR/30

De analyse en de begroting van de staat van kosten erelonen van de gerechtelijke deskundige vindt plaats naar aanleiding van de taxatie van deze staat met toepassing van artikel 991 van het Gerechtelijk Wetboek en geschiedt met inachtneming van verschillende criteria die slechts bij afsluiten van het deskundigenonderzoek kunnen worden onderzocht (bv. de niet-nakoming van de vooropgestelde termijnen, de kwaliteit van het geleverde werk, ... ).

Het onmiddellijk en volledig vrijgeven van de te consigneren bedragen druist in tegen de bepalingen van de artikelen 972, § 2, zesde lid, 5° en 6° en 987 van het Gerechtelijk Wetboek en bemoeilijkt de facto de controle door de rechter. De hervorming van het deskundigenonderzoek van 2007 (wet van 15 mei 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek, zoals aangevuld en gewijzigd door de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen Justitie II) ging uit van drie krachtlijnen:

de subsidiariteit van het deskundigenonderzoek;

- de actieve tussenkomst van de rechter;

- de hervorming van de begroting van de kosten en de verplichte consignatie.

De derde krachtlijn bevestigt de rol van de rechter bij de (controle op de) begroting van de staat van kosten en ereloon van de gerechtelijke deskundige (zie de artikelen 987 tot en met 991bis van het Gerechtelijk Wetboek). Artikel 991, § 1 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt thans dat, zelfs indien er geen betwisting is van de partijen, de rechter het bedrag van het ereloon en de kosten 'begroot'. Artikel 991, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de rechter het bedrag van de kosten en het ereloon vaststelt.

De bedoeling is dat het rechtstreeks debat tussen de partijen en de deskundige over zijn betaling, ook na de beëindiging van zijn opdracht, wordt vermeden (vgl. X. Malengreau, "Les frais et honoraires des experts: le point de vue d'un juge", p. 135-137, randnummers 13 tot en met 29, in "Le nouveau droit de l'expertise judiciaire en pratique", H. Boularbah, Larcier, 2008).

De toepassing van artikel 988 van het Gerechtelijk Wetboek in combinatie met de (systematische) vrijgave van de te consigneren voorschotten mag niet leiden tot een omzeiling van de behoorlijke toepassing van artikel 991 van het Gerechtelijk Wetboek.
 

Publicatie
tijdschrift: 
Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/5-6
Pagina: 
204
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

Overeenkomstig artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken wordt voor de rechtspleging de Nederlandse taal gebruikt.

Gerelateerd

lees verder

Deskundigenonderzoek kan bevolen worden wanneer de feiten aannemelijk worden gemaakt

$
0
0
Plaats van uitspraak: Brussel
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 27/06/2017
A.R.: 
2017/KR/30 204

Een loutere bewering volstaat niet om een deskundige te horen aanstellen. Een bewijs is dan ook weer niet nodig. Wel dienen stukken of gegevens naar voor gebracht waardoor het beweerde aannemelijk is, mogelijk wordt geacht. Dit kan bijvoorbeeld door een eenzijdige vaststelling door een gerechtsdeurwaarder, een verslag van een technisch raadsman, een eigen architect, een eigen geraadpleegde geneesheer.

Om een onderzoeksmaatregel te horen bevelen (en dus ook een deskundige te hoeren aanstellen), moet een partij niet voorafgaandelijk de door haar aangevoerde feiten en de gegrondheid van haar vordering bewijzen, maar volstaat het dat zij, op aannemelijke wijze, feiten aanvoert waarvan, bij ontstentenis van een onmiddellijk op afdoende wijze bijgebracht bewijs van het tegendeel, aangenomen kan worden dat ze waarachtig en ter zake dienend kunnen zijn en waarvan het bewijs door de gevraagde onderzoeksmaatregel toegelaten en redelijkerwijze mogelijk is (vgl. Cass. 15 juni 2012, C.11.0682.F, www.juridat.be)

De beslissing over een vraag tot voorafgaand onderzoek van een vordering, vergt met andere woorden geen onderzoek naar en geen vaststelling van de gegrondheid van deze vordering, maar enkel, in voorkomend geval, het onderzoek naar en de eventuele onmiddellijke vaststelling van de ongegrondheid van deze vordering.

Concreet moet, om uitspraak te doen over de vraag van de opdrachtgevers om een gerechtelijk deskundigenonderzoek te horen bevelen naar de aangevoerde gebreken en tekortkomingen in de door de aannemer uitgevoerde werken, enkel onderzocht worden of en vastgesteld worden dat de aansprakelijkheid van de architect jegens de opdrachtgevers mogelijk betrokken kan zijn en hic et nunc niet volledig uitgesloten is.

 

Publicatie
tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/5-6
Pagina: 
1310
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

ll. Defeiten

Gerelateerd

lees verder

Notariële akte is slechts uitvoerbare titel mits exacte en volledige omschrijving van de rechten en plchten van partijen

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 08/12/2015
A.R.: 
2014/ AR/2070

Een notariële akte vormt slechts een uitvoerbare titel als in de akte duidelijk en precies wordt aangegeven welke de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen zijn.

De notariële akte moet alle noodzakelijke gegevens bevatten op grond waarvan het bedrag van de schuldvordering kan worden bepaald, wil zij een uitvoerbare titel uitmaken in de zin van artikel 1494 Ger.W. Aldus moet de akte toelaten de omvang van de gehoudenheid precies te bepalen.

Indien hierbij de verbintenis van een partij verder wordt uitgewerkt of gespecifieerd in een onderhandse akte, zoals in onderhandse kredietvoorwaarden, dan dienen deze aan de akte te zijn gehecht en er deel van uit te maken.

Publicatie
tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/4
Pagina: 
162
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

1. Voorgaanden

1.1. Bij notariële akte, verleden op 10 augustus 2007, stond geïntimeerde aan appellante een krediet toe van 200.000,00 EUR voor onbeperkte duur, opneembaar op alle manieren overeen te komen tussen appellante en geïntimeerde.

Noot: 

• Van Landuyt, N., « Uitvoerbare titel voor notariele akte: wat met de aflossingstabel? », R.A.B.G., 2017/16, p. 1274-1277

• D. Michiels, Uitvoerend onroerend beslag en rangregeling, Mechelen, Kluwer, 2013, 8.

• S. Brijs en N. Van Landuyt, “Enkele aandachtspunten voor de Nederlandse financier in België”, Tijdschrift Financiering, Zekerheden en Insolventiepraktijk 2012, 148.

• E. Dirix en K. Broeckx, Beslag, Mechelen, 2010, 209.

• E. Dirix, “Notariële akten tot betaling van een geldsom” (noot onder Antwerpen 7 maart 1994), RW 1994-95, 503.

• P. Taelman, “Uitvoerend beslag op onroerende goed” in Rechtskroniek voor het notariaat, Deel 4, Beslagrecht, Brugge, die Keure, 2004, 69.



Rechtspraak:

• Beslagr. Gent 9 december 2005, T.Not. 2007, 288;

• Beslagr. Gent 18 februari 2014, RW 2015-16, 514-516.

• Beslagr. Doornik 15 maart 2002, JLMB 2005, 850; D. Michiels, Uitvoerend onroerend beslag en rangregeling, Mechelen, Kluwer, 2013, 7.

• Cass. 17 november 1988, RW 1988-89, 1168.

• Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1989-90, 1361.

• Gent 6 februari 1996, T.Not. 1996, 578.

• Beslagr. Gent 18 februari 2014, RW 2015-16, 514-516.

• Beslagr. Gent 18 februari 2014, RW 2015-16, 514-516.

• Gent 19 oktober 2006, RW 2007-08, 320.

Gerelateerd

Een notariële akte is niet steeds een uitvoerbare titel

Ook een notariële akte dient op voldoende zekere en vaststaande wijze een weergave te geven van een van een opeisbare vordering, bij gebreke waaraan zij geen uitvoerbare titel oplevert.

De rechtstreekse uitvoering van een notariële akte vereist dat in de notariële akte duidelijk en precies wordt aangegeven wat de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen zijn en op welke wijze, in geval van wanprestatie de reële executie zal geschieden. Zodra de inhoud van de akte vatbaar is voor uiteenlopende interpretaties en aanleiding kan geven tot ernstige betwisting, zal een tussenkomst van de bodemrechter noodzakelijk zijn om de draagwijdte van de titel te bepalen ( BROECKX, K., Perikelen bij de executie van een akte van echtscheiding door onderlinge toestemming, E.J., 1997, 18).

Zo kan een E.O.T.-akte die een verbintenis bevat tot betaling van een geldsom slechts ten uitvoer worden gelegd indien de schuldvordering zeker, vaststaand en opeisbaar is.

De titel moet het bedrag van de schuldvordering bepalen, althans toelaten die omvang op objectieve grondslag, dus zonder discussie tussen partijen te bepalen.

De uitvoerbare kracht van de notariële akte is beperkt tot datgene wat rechtstreeks uitvoerbaar is, zonder dat ernstige betwisting mogelijk is over de modaliteiten van de verbintenis en zonder tussenkomst van nieuwe elementen.

Wanneer bijvoorbeeld in een authentieke akte EOT vermeld staat dat de ouders tweemaandelijks alle opvoedingskosten zullen verrekenen onder elkaar en deze kosten voldoen met de fondsen van de kinderrekening waarop zij gezamenlijk volmacht hebben en waarop zij gezamenlijk tweemaandelijks de nodige verrekeningen zullen uitvoeren, verschaft zulks geen rechtstreeks uitvoerbare titel en zou een uitvoering hiervan zelfs tergend en roekeloos kunnen zijn.


Sommige dingen zijn te verward om uitvoerbaar te zijn

lees verder

Echtscheiding voor personen onder voorlopig bewind

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 03/11/2016
A.R.: 
2015/ AR/0107

Een niet wilsongeschikte beschermde persoon die onder voorlopig bewind staat kan scheiden zonder vertegenwoordiging van de voorlopige bewindvoerder die de wilsgeschikte pupil zelfs niet kan vertegenwoordigen in de echtscheidingsprocedure.

De voorlopige bewindvoerder dient wel betrokken worden voor de vereffening-verdeling van een vermogensrechtelijk handelingsonbekwame echtgenoot.

Het voorlopig bewind  neemt niet weg dat de beschermde persoon zonder vertegenwoordiging door de voorlopige bewindvoerder een hoogst persoonlijke vordering tot echtscheiding kan instellen op voorwaarde dat hij daartoe wilsgeschikt is

De toevoeging van een voorlopige bewindvoerder ontneemt aan de beschermde persoon niet de bekwaamheid inzake (hoogst)persoonlijke handelingen en vorderingen, zoals de procedure tot echtscheiding. Op dat vlak bestaan er geen bezwaren tegen zijn optreden als eiser of als verweerder. ( ... ) Eiser en verweerder moeten daarnaast ook 'wilsgeschikt' zijn. Zij moeten een geldige toestemming in hun proceshandelingen kunnen geven. Daarnaast moeten zij gedurende de gehele procedure hun oordeel kunnen vormen over de aanpak van hun (tegen)eis en (tegen)verweer.

Bestaat de wilsongeschiktheid bij de aanvang van de procedure, dan kan die niet rechtsgeldig worden ingesteld. Ontstaat ze tijdens de procedure, dan dient die te worden geschorst voor de duur ervan.

De wilsgeschikte beschermde persoon kan derhalve zelfstandig optreden in rechte met het oog op echtscheiding.

 

Publicatie
tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/2
Pagina: 
87
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

1. Relevante feitelijke en procedurele elementen

1. F.V. ( ... ) en M.-L.S. ( ... ) zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Beveren/Kieldrecht op 15 november 1974.

Zij zijn gehuwd onder een gemeenschapsstelsel.

Zij hebben samen één thans meerderjarige zoon: W.V.

2. F.V. kampt sinds jaar en dag (ook vóór het huwelijk) met een zwaar alcoholprobleem, met tal van medische gevolgen van dien.

Gerelateerd

lees verder

Minnelijke vereffening verdeling met benadeling heeft geen gevolg

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 17/11/2016
A.R.: 
2015/ AR/0955

Wanneer een huwelijkspartner in het kader van een minnelijke vereffening-verdeling misbruik maakt van de inferieure positie van andere ex-echtgenoot en de termen van de verdeling aldus zijn opgedrongen, kan deze minnelijke vereffening-verdeling geen rechtsgevolgen krijgen.

Publicatie
tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/2
Pagina: 
90
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

1. Relevante feitelijke en procedurele elementen 1. R.V. en L.D. zijn ex-echtgenoten.

Zij zijn gehuwd te ( ... ) op ( ... ) onder een gemeenschapsstelsel.

Zij zijn uit de echt gescheiden (op grond van art. 229, § 3 BW) bij vonnis van de vijfde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 3 maart 2009, met navolgende betekening op 8 april 2009 en overschrijving van het beschikkende gedeelte van de echtscheidingsuitspraak in de registers van de ambtenaar van de burgerlijke stand te ( ... ) op 29 mei 2009.

Noot: 

• B. Verlooy De vernietiging van een dading wegens benadeling, RABG 2010/12, 761, noot onder het arrest zoals eveneens gebubliceerd in RABG/12, 755.

Gerelateerd

lees verder

Minnelijke vereffening verdeling moet opgesteld in 2 exemplaren

$
0
0
Plaats van uitspraak: Gent
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
don, 17/11/2016
A.R.: 
2015/ AR/0955

Het vormvereiste van artikel 1325 BW is miskend,wanneer het onderhandse document ten bewwijze van een wederkerige overeenkomst,  slechts in één origineel exemplaar is opgemaakt en geen vermelding bevat van het aantal originele exemplaren. Deze vereiste geldt evenzeer voor minnelijke vereffeningen verdelingen.

Gelet op de miskenning van artikel 1325 BW is de overeenkomst  onbewezen. De onderhandse akte of het zogeheten instrumentum (is nietig en) kan (derhalve) niet dienen als bewijsstuk. 

Publicatie
tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/2
Pagina: 
90
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

( ... )

1. Relevante feitelijke en procedurele elementen 1. R.V. en L.D. zijn ex-echtgenoten.

Zij zijn gehuwd te ( ... ) op ( ... ) onder een gemeenschapsstelsel.

Zij zijn uit de echt gescheiden (op grond van art. 229, § 3 BW) bij vonnis van de vijfde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 3 maart 2009, met navolgende betekening op 8 april 2009 en overschrijving van het beschikkende gedeelte van de echtscheidingsuitspraak in de registers van de ambtenaar van de burgerlijke stand te ( ... ) op 29 mei 2009.

Noot: 

• B. Verlooy De vernietiging van een dading wegens benadeling, RABG 2010/12, 761, noot onder het arrest zoals eveneens gebubliceerd in RABG/12, 755.

Gerelateerd

lees verder


De schriftelijke getuigenverklaring, de advocatenakte en de authentieke vaststelling bij deurwaardersexploot: nieuwe technieken van bewijslevering

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Clijmans N
Tijdschrift: 
P&B
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2017/1
Pagina: 
3
Samenvatting

Na een summiere uiteenzetting over een aantal cruciale begrippen uit het bewijsrecht, te weten: de bewijswaarde, de bewijskracht, de primauteit van het schriftelijk bewijs, de authentieke akte en de onderhandse akte, gaan de auteurs dieper in de bijdrage in op Alvorens dieper in te gaan op de schriftelijke getuigenverklaring, de advocatenakte en de authentieke vaststelling bij deurwaardersexploot als ‘nieuwe’ bewijstechnieken.

Deze publicatie is beschikbaar in de Jurabibliotheek Gerechtelijk recht

Inhoudstafel tekst: 

A. Inleiding 3

B. De voorrang van het schriftelijk bewijs 3

C. De bewijsmiddelen, andere dan het schriftelijk bewijs 5

D. Besluit 10

Beschrijving van dit werk door de uitgever:

Gerelateerd
Bibliotheek
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

lees verder

Aannemer draagt bewijslast van de uitvoering door hemzelf

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 21/01/2016
A.R.: 
C.14.0470.N

Wanneer een aannemer betaling vordert voor overeengekomen werken en de opdrachtgever aanvoert dat de werken of een gedeelte ervan niet door de aannemer werden uitgevoerd, komt het, in beginsel, aan deze laatste toe te bewijzen dat hij de werken heeft uitgevoerd.

Het behoort aan de eiser aan te tonen dat alle voorwaarden die het recht waarop hij zich beroept doen ontstaan, voorhanden zijn.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.14.0470.N

METAALBOUW VANDEKERCKHOVE nv, met zetel te 8780 Oostrozebeke, Hulstestraat 10,

eiseres,

tegen

HARELBEEKSE HOUTZAGERIJ nv, met zetel te 8530 Harelbeke, Gentsesteenweg 184,

verweerster,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 28 maart 2014.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste onderdeel

Gerelateerd

lees verder

Tijdelijke vennootschap Geen rechtspersoonlijkheid - Rechtsvordering - Uitoefening door een vennoot

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 06/05/2016
A.R.: 
C.15.0540.F

Een vennoot in een tijdelijke vennootschap kan in eigen naam en voor zijn eigen aandeel in rechte optreden

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
Uitgever: 
Intersentia
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.15.0540.F

GENERAL TECHNOLOGY, afgekort GENETEC nv,

tegen

WAALS GEWEST,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 22 november 2013.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiseres voert volgend middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

Noot: 

Rechtsleer:

• Revue Pratique des Sociétés [TRV/RPS] SIMONART, Valérie; Note 'L'exercice par un seul associé d'une action en justice intéressant une société momentanée' 2017, n° 8, p. 1038-1048.

De tijdelijke vennootschap of vereniging heeft geen rechtspersoonlijkheid. Hierdoor behoudt elke elke vennoot zijn eigen subjectief recht om alleen te handelen teneinde zijn persoonlijke belangen te vrijwaren, die beperkt zijn tot zijn aandeel in de tijdelijke vereniging.

Rechtspraak:

• Hof van Cassatie, 1e Kamer – 7 maart 2014, RW 2014-2015, 1610

AR nr. C.11.0601.F

Vennootschap naar Frans recht A.A. en NV E.R. t/ G.L. e.a.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 20 januari 2011.

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

Wanneer een van de vennoten van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid een vordering instelt, moet die rechtsvordering enkel wat hem betreft worden aangenomen.

Wanneer de leden van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid een overeenkomst aangaan met een derde, worden enkel de vennoten schuldeiser en schuldenaar van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, die in de regel onder hen verdeeld en in hun vermogen opgenomen worden.

De eiseressen betogen niet dat het hoger beroep betrekking zou hebben op een onsplitsbaar geschil of dat de verplichting onsplitsbaar was.

Het arrest, dat beslist dat “de [eiseressen] ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep [van de vierde verweerster aan de andere drie verweersters] willen tegenwerpen, op grond dat de niet-ontvankelijkheid ten aanzien van eerstgenoemde het hoger beroep in zijn geheel zou aantasten”, beslist wettig dat het “middel kan niet worden aangenomen, aangezien de tijdelijke vereniging geen rechtspersoonlijkheid heeft en elke vennoot derhalve zijn eigen subjectief recht behoudt om alleen te handelen teneinde zijn persoonlijke belangen te vrijwaren, die beperkt zijn tot zijn aandeel in de tijdelijke vereniging”.

Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

...

Gerelateerd

lees verder

Afwezigheid recht van wederoverdracht na onteigening doorverkoop onteigeningsoverschot onvoldoende reden door de tijdelijke aanwending met oog op onteigening

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 23/05/2016
A.R.: 
C.15.0007.F

Het arrest stelt vast dat 'het litigieuze deel tijdelijk gebruikt werd in het kader van werkzaamheden die uitgevoerd werden ten gevolge van de oorspronkelijke onteigening', en beslist bijgevolg naar recht dat het aangevoerde recht van wederoverdracht in dit geval niet aanwezig is, aangezien de omstandigheid dat een onteigeningsoverschot aan het eind van de werkzaamheden doorverkocht werd aan een handelsvennootschap op zich geen afdoende reden vormt om voorbij te gaan aan het feit dat dit litigieuze deel tijdelijk gebruikt werd met het oog op de onteigening, waardoor het recht van wederoverdracht beëindigd is.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.15.0007.F

1. P. v. Z.,

e.a.,

optredend in persoonlijke naam en in de hoedanigheid van erfgenamen van gravin Marie-Josephine d'Aspremont Lynden,

tegen

WAALS GEWEST, vertegenwoordigd door zijn regering, in de persoon van de minister-president,



I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Luik van 4 februari 2014.

II. CASSATIEMIDDEL

De eisers voeren in hun verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

Gerelateerd

lees verder

Schuldoverdracht: Pleidooi voor een volwaardige wettelijke regeling

$
0
0
Publicatie
Auteur: 
Sophie Stijns
Auteur: 
Sanne Jansen
Tijdschrift: 
DAOR
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018/125
Pagina: 
6
Samenvatting

De schuldoverdracht of -overname is de rechtsfiguur waarbij de schuldenaarspositie in een verbintenis overgedragen wordt aan een derde, zonder dat de  verbintenis zelf door de schuldoverdracht wordt gewijzigd. De doelstelling van de schuldoverdracht is dat de nieuwe schuldenaar de plaats inneemt van de oude, zodat deze laatste verdwijnt uit de verbintenis waardoor de oude schuldenaar jegens zijn schuldeiser wordt bevrijd van zijn schuld. 

Naar Belgisch recht kennen we:

• de ‘voltooide’ schuldoverdracht waartoe de instemming van de schuldeiser nodig is en die de oorspronkelijke schuldenaar bevrijdt.

• de onvoltooide schuldoverdracht, zijnde een interne overeenkomst van schuldoverdracht tussen de oorspronkelijke en de nieuwe schuldenaar waarbij de schuldeiser in beginsel niet wordt betrokken en de oorspronkelijke schuldenaar niet wordt bevrijd. 

Deze bijdrage is ook beschikbaar in de Jurabibliotheek

 

 

Inhoudstafel tekst: 



Inleiding 6

Titel I. Begripsomschrijving 6

Afdeling 1. Definitie 6

Afdeling 2. Betrokken partijen 7

Afdeling 3. Noodzaak van de figuur 10

Titel II. Twee verschijningsvormen naar Belgisch recht 11

Afdeling 1. Voltooide schuldoverdracht 11

Afdeling 2. Onvoltooide schuldoverdracht 12

Titel III. Geoorloofdheid 13

Afdeling 1. Vóór het arrest van het Hof van Cassatie van 26 september 2003: de rechtsleer en de rechtspraak 13

Afdeling 2. Het arrest van het Hof van Cassatie van 26 september 2003 16

Afdeling 3. Kritische reacties op het arrest in het Belgische recht 16

Titel IV. Rechtsvergelijkende analyse 18

Afdeling 1. Frans recht 18

Afdeling 2. Nederlands recht 19

Afdeling 3. Duits recht 21

Afdeling 4. PICC, PECL en DCFR 22

Titel V. Lapmiddelen van de schuldoverdracht 24

Afdeling 1. Het beding ten behoeve van een derde 25

Afdeling 2. Schuldvernieuwing door wijziging van de schuldenaar 26

Afdeling 3. Delegatie 28 Afdeling 4. Lapmiddelen ontoereikend 30

Titel VI. Stellingname over de schuldoverdracht 31

Afdeling 1. Geoorloofdheid 31

Afdeling 2. Toekomstig regime 33

Afdeling 3. De schuldoverdracht in het voorstel tot hervorming van het verbintenissenrecht 34

Besluit 35

Zie terzake:

• Cassatie 26/09/2003, C020292F, juridat, zoals in extenso besproken in deze bijdrage:

samenvatting:

Schuldvorderingen zijn overdraagbaar, schulden daarentegen niet; de schuldenaar kan de schuldeiser niet ertoe dwingen een nieuwe schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden; wanneer de schuldeiser in die indeplaatsstelling toestemt, ontstaat er schuldvernieuwing.

Tekst arrest

Nr. C.02.0292.F.-

QUALIVIE NV.,

tegen

D. J.-C.

Gerelateerd

lees verder

Viewing all 873 articles
Browse latest View live