Quantcast
Channel: burgerlijk recht
Viewing all 873 articles
Browse latest View live

Verjaring contractuele schade

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
maa, 03/10/2016
A.R.: 
C.15.0101F

Krachtens artikel 2262bis, § 1, Burgerlijk Wetboek verjaren alle persoonlijke rechtsvorderingen door verloop van tien jaar.

Dat geldt voor de vordering tot betaling van schadevergoeding voor de niet-uitvoering of de foutieve uitvoering van een contractuele verplichting.

De verjaring is een verweermiddel tegen een laattijdige vordering en kan bijgevolg niet ingaan voordat die vordering is ontstaan. De vordering ter nakoming van een contractuele verplichting ontstaat in de regel op de dag dat die verplichting moet worden uitgevoerd en verjaart bijgevolg vanaf dat tijdstip.

Om die verjaringstermijn te doen ingaan is het niet noodzakelijk dat het slachtof-fer kennis heeft van zijn schade en zelfs niet dat die schade, indien deze bestaat, zich uitwendig manifesteert.

 

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
Uitgever: 
intersentia
Jaargang: 
2017 Volume 15 nummer 5
Pagina: 
482
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.15.0101.F

G. C.,



tegen

INFRA FRISON nv, voorheen SAGECO genaamd,

Mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep Luik van 14 oktober 2014.



II. CASSATIEMIDDELEN

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

Gerelateerd

lees verder


Erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - afbraak verhoogd terras palend aan perceelgrens

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 18/10/2017

Deze erfdienstbaarheid inzake het uitzicht op het eigendom van de nabuur wil hinderlijke nieuwsgierigheid door inkijk op de eigendom van de buren en dus in het privé-leven van de buren verhinderen.

Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:

AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.

Art. 675. Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.

Art. 676. De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.

Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter groot zijn, en van een vaststaand glasraam. 

Art. 677. Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter  boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter boven de vloer, voor de hogere verdiepingen. 

Art. 678. Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter is tussen de muur waar men die maakt, en het erf. 

Art. 679. Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter 

Art. 680. De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.

Art. 680bis.  De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.

Het plaatsen van een terras, tegen de perceelgrens van een buur, 1 meter hoger dan het maaiveld is ondanks een stedenbouwkundige vergunning strijdig met artikel 678 Burgerlijk wetboek. De vorderirng tot afbraak is een gepaste sanctie en maakt geen rechtsmisbruik uit.

Publicatie
tijdschrift: 
NJW
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018
Pagina: 
539
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Wettelijke erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - burenhinder - vordering tot herstel in natura - rechtsmisbruik

Antwerpen 18 oktober 2017, NjW2018, 539.

L.M., [ ]

D.A.,[ ]

appellanten 1 & 2, [ ... ]

tegen

N.G.en

T.C., [ ... ] geïntimeerden 1 & 2,

[ ... ]

1. DE ANTECEDENTEN EN DE VORDERINGEN

[ ... ]

Noot: 

Ghijsbrecht Degeest, Toepassingsgebied en sanctie gekoppeld aan schending van wettelijk bepaalde afstand van uitzichten (art. 678 bw) en burenhinder (art. 544 bw), NJW 2018, 541.

Rechtsleer:

• V. SAGAERT, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 517, nr. 644

 

Rechtspraak:

• Vred. Marchienne-au-Pont 4 december 1998, JLMB 1999, 470, noot J. HANSENNE

• Brussel 20 november 2006, JLMB 2009, 462, noot Q. VAN ENIS

• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, I, 480

• Cass. 9 juni 1983, Arr.Cass. 198283, 1256).

• Gent 20 september 2002, TMR 2003, 151, noot

• Vred. Zelzate 27 april 2006, TBBR 2007, 532, noot J. KOKELENBERG

Gerelateerd

Voorafbestaande lichten en uitzchten door bestemming van de huisvader kunnen niet gesanctioneerd worden door een vordering tot afbraak.

De erfdienstbaarhied dient en beschermt privé-eigendommen en dus niet de openbare weg. Aldus is er geen wettelijk beletsel om een uitzicht te openen op een verkeersweg (Cass., 22 november 1973, Arr. Cass., 1974, 330; Pas., 1974, I, 315; R.W., 1973-74, 2207; J.T., 1974, 172).

In bepaalde gevallen kan een vordering tot afbraak tocht rechtsmisbruik uitmaken. Hierbij wordt dan rekening gehouden met het wederzijds belang, de duurtijd van een voorafbestaande situatie, de omvang van de inkijk en de beperking, de doelstelling van de wettelijke bepaling... (Cass., 19 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 354; Pas., 1988, I, 332; R.W., 1987-88, 1060; T. Vred., 1993, 360 e.v.; Vuye, H., `Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder', T. Vred., 1993, 354). Zie ook Cass., 10 april 1981, Pas., 1981, I, 906; Concl. Adv. Gen. Dumon, F., R.W., 1981-82, 1005; J.T., 1982, 41; Arr. Cass., 1980–81, 930).

Het recht op uitzicht is een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid die door een dertigjarig bezit kan worden verkregen. (Cass. AR 6949, 25 mei 1990).

De eigenaar van een erf die geconfronteerd wordt inkijk en dus vensters in strijd met de bepalingen van het burgerlijkwetboek, kan niet verhinderd worden op zijn grond een muur of schutting te plaatsen waardoor de inkijk wordt verhinderd (Cass., 15 mei 1959, R.W., 1959-60, 441; Pas., 1959, I, 941).

lees verder

Erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - begrip rechtstreeks uitzicht of uitzicht gevend venster

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 21/10/1909

Onder een rechtstreeks uitzicht of uitzicht gevend venster moet worden verstaan, het venster dat zodanig is aangebracht dat het mogelijk is op het door zijn opening beperkte vlak een loodlijn te trekken die op gelijk welk punt het vlak of de vlakken raakt die op de scheidingslijn van de erven loodrecht op de grond werden opgericht. Het vonnis dat het bestaan van onwettig aangebrachte rechtstreekse uitzichten vaststelt, moet de verwijdering ervan bevelen indien gevraagd wordt dat de toestand van de gebouwen in overeenstemming met de wetten zou worden gebracht

Deze erfdienstbaarheid inzake het uitzicht op het eigendom van de nabuur wil hinderlijke nieuwsgierigheid door inkijk op de eigendom van de buren en dus in het privé-leven van de buren verhinderen.

Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:

AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.

Art. 675. Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.

Art. 676. De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.

Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter groot zijn, en van een vaststaand glasraam. 

Art. 677. Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter  boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter boven de vloer, voor de hogere verdiepingen. 

Art. 678. Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter is tussen de muur waar men die maakt, en het erf. 

Art. 679. Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter 

Art. 680. De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.

Art. 680bis.  De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.

Publicatie
tijdschrift: 
Pas
Jaargang: 
1909, I
Pagina: 
414
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Wettelijke erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - burenhinder - vordering tot herstel in natura - rechtsmisbruik

Antwerpen 18 oktober 2017, NjW2018, 539.

L.M., [ ]

D.A.,[ ]

appellanten 1 & 2, [ ... ]

tegen

N.G.en

T.C., [ ... ] geïntimeerden 1 & 2,

[ ... ]

1. DE ANTECEDENTEN EN DE VORDERINGEN

[ ... ]

Noot: 

Ghijsbrecht Degeest, Toepassingsgebied en sanctie gekoppeld aan schending van wettelijk bepaalde afstand van uitzichten (art. 678 bw) en burenhinder (art. 544 bw), NJW 2018, 541.

Rechtsleer:

• V. SAGAERT, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 517, nr. 644

 

Rechtspraak:

• Vred. Marchienne-au-Pont 4 december 1998, JLMB 1999, 470, noot J. HANSENNE

• Brussel 20 november 2006, JLMB 2009, 462, noot Q. VAN ENIS

• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, I, 480

• Cass. 9 juni 1983, Arr.Cass. 198283, 1256).

• Gent 20 september 2002, TMR 2003, 151, noot

• Vred. Zelzate 27 april 2006, TBBR 2007, 532, noot J. KOKELENBERG

Gerelateerd

Voorafbestaande lichten en uitzchten door bestemming van de huisvader kunnen niet gesanctioneerd worden door een vordering tot afbraak.

De erfdienstbaarhied dient en beschermt privé-eigendommen en dus niet de openbare weg. Aldus is er geen wettelijk beletsel om een uitzicht te openen op een verkeersweg (Cass., 22 november 1973, Arr. Cass., 1974, 330; Pas., 1974, I, 315; R.W., 1973-74, 2207; J.T., 1974, 172).

In bepaalde gevallen kan een vordering tot afbraak tocht rechtsmisbruik uitmaken. Hierbij wordt dan rekening gehouden met het wederzijds belang, de duurtijd van een voorafbestaande situatie, de omvang van de inkijk en de beperking, de doelstelling van de wettelijke bepaling... (Cass., 19 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 354; Pas., 1988, I, 332; R.W., 1987-88, 1060; T. Vred., 1993, 360 e.v.; Vuye, H., `Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder', T. Vred., 1993, 354). Zie ook Cass., 10 april 1981, Pas., 1981, I, 906; Concl. Adv. Gen. Dumon, F., R.W., 1981-82, 1005; J.T., 1982, 41; Arr. Cass., 1980–81, 930).

Het recht op uitzicht is een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid die door een dertigjarig bezit kan worden verkregen. (Cass. AR 6949, 25 mei 1990).

De eigenaar van een erf die geconfronteerd wordt inkijk en dus vensters in strijd met de bepalingen van het burgerlijkwetboek, kan niet verhinderd worden op zijn grond een muur of schutting te plaatsen waardoor de inkijk wordt verhinderd (Cass., 15 mei 1959, R.W., 1959-60, 441; Pas., 1959, I, 941).

lees verder

Erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - Velux ramen

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
vri, 23/01/2009
A.R.: 
C.08.0109.N

Voor de beoordeling of een uitzicht rechtstreeks of zijdelings is, is het niet bepalend of de uitzicht gevende opening of het venster geplaatst is in een schuin afhellend dak (1). (1) Zie Cass., 21 okt. 1909, Pas., 1909, I, 414.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Nr. C.08.0109.N

1. D. B. G., en,

2. S. E.,

eisers,

tegen

V. J.-M.,

verweerder.
 
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis, op 20 september 2007 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Veurne.
 
II. CASSATIEMIDDEL

De eisers voeren in hun verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 678 en 679 van het Burgerlijk Wetboek;
Noot: 

Ghijsbrecht Degeest, Toepassingsgebied en sanctie gekoppeld aan schending van wettelijk bepaalde afstand van uitzichten (art. 678 bw) en burenhinder (art. 544 bw), NJW 2018, 541.

Rechtsleer:

• V. SAGAERT, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 517, nr. 644

 

Rechtspraak:

• Vred. Marchienne-au-Pont 4 december 1998, JLMB 1999, 470, noot J. HANSENNE

• Brussel 20 november 2006, JLMB 2009, 462, noot Q. VAN ENIS

• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, I, 480

• Cass. 9 juni 1983, Arr.Cass. 198283, 1256).

• Gent 20 september 2002, TMR 2003, 151, noot

• Vred. Zelzate 27 april 2006, TBBR 2007, 532, noot J. KOKELENBERG

Gerelateerd

Voorafbestaande lichten en uitzchten door bestemming van de huisvader kunnen niet gesanctioneerd worden door een vordering tot afbraak.

De erfdienstbaarhied dient en beschermt privé-eigendommen en dus niet de openbare weg. Aldus is er geen wettelijk beletsel om een uitzicht te openen op een verkeersweg (Cass., 22 november 1973, Arr. Cass., 1974, 330; Pas., 1974, I, 315; R.W., 1973-74, 2207; J.T., 1974, 172).

In bepaalde gevallen kan een vordering tot afbraak tocht rechtsmisbruik uitmaken. Hierbij wordt dan rekening gehouden met het wederzijds belang, de duurtijd van een voorafbestaande situatie, de omvang van de inkijk en de beperking, de doelstelling van de wettelijke bepaling... (Cass., 19 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 354; Pas., 1988, I, 332; R.W., 1987-88, 1060; T. Vred., 1993, 360 e.v.; Vuye, H., `Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder', T. Vred., 1993, 354). Zie ook Cass., 10 april 1981, Pas., 1981, I, 906; Concl. Adv. Gen. Dumon, F., R.W., 1981-82, 1005; J.T., 1982, 41; Arr. Cass., 1980–81, 930).

Het recht op uitzicht is een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid die door een dertigjarig bezit kan worden verkregen. (Cass. AR 6949, 25 mei 1990).

De eigenaar van een erf die geconfronteerd wordt inkijk en dus vensters in strijd met de bepalingen van het burgerlijkwetboek, kan niet verhinderd worden op zijn grond een muur of schutting te plaatsen waardoor de inkijk wordt verhinderd (Cass., 15 mei 1959, R.W., 1959-60, 441; Pas., 1959, I, 941).

lees verder

Erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - Slaat ook op terrassen, balkons en uitspringende daken

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 18/10/2017

Deze erfdienstbaarheid inzake het uitzicht op het eigendom van de nabuur wil hinderlijke nieuwsgierigheid door inkijk op de eigendom van de buren en dus in het privé-leven van de buren verhinderen.

Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:

AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.

Art. 675. Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.

Art. 676. De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.

Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter groot zijn, en van een vaststaand glasraam. 

Art. 677. Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter  boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter boven de vloer, voor de hogere verdiepingen. 

Art. 678. Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter is tussen de muur waar men die maakt, en het erf. 

Art. 679. Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter 

Art. 680. De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.

Art. 680bis.  De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.

Het plaatsen van een terras, tegen de perceelgrens van een buur, 1 meter hoger dan het maaiveld is ondanks een stedenbouwkundige vergunning strijdig met artikel 678 Burgerlijk wetboek. De vordering tot afbraak is een gepaste sanctie en maakt geen rechtsmisbruik uit.

Publicatie
tijdschrift: 
NJW
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018
Pagina: 
539
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Wettelijke erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - burenhinder - vordering tot herstel in natura - rechtsmisbruik

Antwerpen 18 oktober 2017, NjW2018, 539.

L.M., [ ]

D.A.,[ ]

appellanten 1 & 2, [ ... ]

tegen

N.G.en

T.C., [ ... ] geïntimeerden 1 & 2,

[ ... ]

1. DE ANTECEDENTEN EN DE VORDERINGEN

[ ... ]

Noot: 

Ghijsbrecht Degeest, Toepassingsgebied en sanctie gekoppeld aan schending van wettelijk bepaalde afstand van uitzichten (art. 678 bw) en burenhinder (art. 544 bw), NJW 2018, 541.

Zelfs niet vooruitspringende daken kunnen een uitzicht uitmaken in strijd met artikel 678 B.W wanneer zij zelfs zonder uit te springen inkijkmogelijkheid mogelijk maken.. (Cass., 24 september 1959, R.W., 1960-61, 132; Pas., 1960, I, 109; Arr. Cass., 1960, 83; J.T., 1959, 648).

Rechtsleer:

• V. SAGAERT, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 517, nr. 644

 

Rechtspraak:

• Vred. Marchienne-au-Pont 4 december 1998, JLMB 1999, 470, noot J. HANSENNE

• Brussel 20 november 2006, JLMB 2009, 462, noot Q. VAN ENIS

• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, I, 480

• Cass. 9 juni 1983, Arr.Cass. 198283, 1256).

• Gent 20 september 2002, TMR 2003, 151, noot

• Vred. Zelzate 27 april 2006, TBBR 2007, 532, noot J. KOKELENBERG

Gerelateerd

Voorafbestaande lichten en uitzchten door bestemming van de huisvader kunnen niet gesanctioneerd worden door een vordering tot afbraak.

De erfdienstbaarhied dient en beschermt privé-eigendommen en dus niet de openbare weg. Aldus is er geen wettelijk beletsel om een uitzicht te openen op een verkeersweg (Cass., 22 november 1973, Arr. Cass., 1974, 330; Pas., 1974, I, 315; R.W., 1973-74, 2207; J.T., 1974, 172).

In bepaalde gevallen kan een vordering tot afbraak tocht rechtsmisbruik uitmaken. Hierbij wordt dan rekening gehouden met het wederzijds belang, de duurtijd van een voorafbestaande situatie, de omvang van de inkijk en de beperking, de doelstelling van de wettelijke bepaling... (Cass., 19 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 354; Pas., 1988, I, 332; R.W., 1987-88, 1060; T. Vred., 1993, 360 e.v.; Vuye, H., `Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder', T. Vred., 1993, 354). Zie ook Cass., 10 april 1981, Pas., 1981, I, 906; Concl. Adv. Gen. Dumon, F., R.W., 1981-82, 1005; J.T., 1982, 41; Arr. Cass., 1980–81, 930).

Het recht op uitzicht is een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid die door een dertigjarig bezit kan worden verkregen. (Cass. AR 6949, 25 mei 1990).

De eigenaar van een erf die geconfronteerd wordt inkijk en dus vensters in strijd met de bepalingen van het burgerlijkwetboek, kan niet verhinderd worden op zijn grond een muur of schutting te plaatsen waardoor de inkijk wordt verhinderd (Cass., 15 mei 1959, R.W., 1959-60, 441; Pas., 1959, I, 941).

lees verder

Erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - vordering afbraak ondanks bouwvergunning

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 18/10/2017

Deze erfdienstbaarheid inzake het uitzicht op het eigendom van de nabuur wil hinderlijke nieuwsgierigheid door inkijk op de eigendom van de buren en dus in het privé-leven van de buren verhinderen.

Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:

AFDELING III. - UITZICHTEN OP HET EIGENDOM VAN DE NABUUR.

Art. 675. Geen van de naburen mag, zonder toestemming van de andere, in een gemene muur een venster of opening maken, hoe dan ook, zelf niet met vaststaand glasraam.

Art. 676. De eigenaar van een niet gemene muur die onmiddellijk paalt aan het erf van een ander, mag in die muur lichtopeningen of vensters maken met ijzeren traliewerk en vaststaand glasraam.

Deze vensters moeten voorzien zijn van een ijzeren traliewerk waarvan de maliën ten hoogste een decimeter groot zijn, en van een vaststaand glasraam. 

Art. 677. Deze vensters of lichtopeningen mogen niet lager gemaakt worden dan zesentwintig decimeter  boven de vloer of grond van de kamer die men wil verlichten, indien deze met de straat gelijkvloers is, en niet lager dan negentien decimeter boven de vloer, voor de hogere verdiepingen. 

Art. 678. Men mag op het besloten of niet besloten erf van zijn nabuur geen rechtstreekse uitzichten of uitzicht gevende vensters, noch balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken hebben, tenzij er een afstand van negentien decimeter is tussen de muur waar men die maakt, en het erf. 

Art. 679. Men mag op datzelfde erf geen zijdelingse of schuine uitzichten hebben, tenzij er een afstand is van zes decimeter 

Art. 680. De afstand waarvan sprake in de twee vorige artikelen, wordt gerekend van het buitenvlak van de muur waarin de opening gemaakt wordt, en, indien er balkons of andere soortgelijke vooruitspringende werken zijn, van hun buitenrand tot aan de scheidslijn van beide eigendommen.

Art. 680bis.  De wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt zijn niet van toepassing op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren.

Het plaatsen van een terras, tegen de perceelgrens van een buur, 1 meter hoger dan het maaiveld is ondanks een stedenbouwkundige vergunning strijdig met artikel 678 Burgerlijk wetboek. De vorderirng tot afbraak is een gepaste sanctie en maakt geen rechtsmisbruik uit.

Publicatie
tijdschrift: 
NJW
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018
Pagina: 
539
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve
Wettelijke erfdienstbaarheid van lichten en uitzichten - burenhinder - vordering tot herstel in natura - rechtsmisbruik

Antwerpen 18 oktober 2017, NjW2018, 539.

L.M., [ ]

D.A.,[ ]

appellanten 1 & 2, [ ... ]

tegen

N.G.en

T.C., [ ... ] geïntimeerden 1 & 2,

[ ... ]

1. DE ANTECEDENTEN EN DE VORDERINGEN

[ ... ]

Noot: 

Ghijsbrecht Degeest, Toepassingsgebied en sanctie gekoppeld aan schending van wettelijk bepaalde afstand van uitzichten (art. 678 bw) en burenhinder (art. 544 bw), NJW 2018, 541.

Rechtsleer:

• V. SAGAERT, Goederenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2014, 517, nr. 644

 

Rechtspraak:

• Vred. Marchienne-au-Pont 4 december 1998, JLMB 1999, 470, noot J. HANSENNE

• Brussel 20 november 2006, JLMB 2009, 462, noot Q. VAN ENIS

• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, I, 480

• Cass. 9 juni 1983, Arr.Cass. 198283, 1256).

• Gent 20 september 2002, TMR 2003, 151, noot

• Vred. Zelzate 27 april 2006, TBBR 2007, 532, noot J. KOKELENBERG

Gerelateerd

Voorafbestaande lichten en uitzchten door bestemming van de huisvader kunnen niet gesanctioneerd worden door een vordering tot afbraak.

De erfdienstbaarhied dient en beschermt privé-eigendommen en dus niet de openbare weg. Aldus is er geen wettelijk beletsel om een uitzicht te openen op een verkeersweg (Cass., 22 november 1973, Arr. Cass., 1974, 330; Pas., 1974, I, 315; R.W., 1973-74, 2207; J.T., 1974, 172).

In bepaalde gevallen kan een vordering tot afbraak tocht rechtsmisbruik uitmaken. Hierbij wordt dan rekening gehouden met het wederzijds belang, de duurtijd van een voorafbestaande situatie, de omvang van de inkijk en de beperking, de doelstelling van de wettelijke bepaling... (Cass., 19 november 1987, Arr. Cass., 1987-88, 354; Pas., 1988, I, 332; R.W., 1987-88, 1060; T. Vred., 1993, 360 e.v.; Vuye, H., `Lichten en uitzichten, rechtsmisbruik en burenhinder', T. Vred., 1993, 354). Zie ook Cass., 10 april 1981, Pas., 1981, I, 906; Concl. Adv. Gen. Dumon, F., R.W., 1981-82, 1005; J.T., 1982, 41; Arr. Cass., 1980–81, 930).

Het recht op uitzicht is een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid die door een dertigjarig bezit kan worden verkregen. (Cass. AR 6949, 25 mei 1990).

De eigenaar van een erf die geconfronteerd wordt inkijk en dus vensters in strijd met de bepalingen van het burgerlijkwetboek, kan niet verhinderd worden op zijn grond een muur of schutting te plaatsen waardoor de inkijk wordt verhinderd (Cass., 15 mei 1959, R.W., 1959-60, 441; Pas., 1959, I, 941).

lees verder

Aansprakelijkheid uitglijden op gladde vloer

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
woe, 31/01/2018

Een glibberige vloer is op zich geen gebrek in de zin van artikel 1384 lid 1 BW en kan slechts een fout in de zin van artikel 1382 BW uitmaken indien een concrete fout wordt bewezen.

Wanneer de verzekeraar in een geschrift de aansprakelijkheid van zijn verzekerde erkent, kan deze erkenning van aansprakelijkheid geen nadeel toebrengen aan de verzekerde (art. 143 lid 3 W.Verz.).

De verzekerde kan in dit geval nog steeds zijn aansprakelijkheid betwisten, zonder dat de erkening va de aansprakelijkheid door de verzekering tegen de verzekerde kan worden aangewend.

In deze situatie vallen de belangen van de verzekeraar en de verzekerde niet samen, en verliest de verzekeraar het recht het geschil te leiden (art. 143 lid 2 W.Verz.).

De verzekerde is dus niet gebonden door de aanvaarding van aansprakelijkheid door de verzekeraar.

 

Publicatie
tijdschrift: 
NJW
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018
Pagina: 
542
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

A.Z. H.F. VZW, [ ... ] appelante, [ ... ]

tegen

C.V.I., [ ... ] geïntimeerde,

[ ... ]

DE ANTECEDENTEN EN DE VORDERINGEN

1. Het voorwerp van de door C.V.I. [ ... ] bij dagvaarding van 7 februari 2012 tegen vzw A.Z. H.F. (hierna "het ziekenhuis" genoemd) ingestelde vordering en de daaraan ten grondslag liggende feiten, werden correct uiteengezet in het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 11 juni 2012 en dit hof verwijst daar naar.

Noot: 

Marc Kruithof, Kan een verzekerde zijn aansprakelijkheid betwisten indien zijn aansprakelijkheidsverzekeraar deze heeft aanvaard?, NJW 2018, 547

Gerelateerd

lees verder

Verlies recht op persoonlijk onderhoudsgeld wegens overspel

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 16/01/2018

Sinds de nieuwe echtscheidingswet van 27 april 2007 bestaat een verruimd basisrecht op een uitkering na echtscheiding, ex. art. 301 § 2 B.W., die niet langer slechts voorbehouden is voor de onschuldige echtgenoot, zoals in de oude wetgeving was voorzien. Zelfs indien de echtscheiding op eenzijdig verzoek wordt uitgesproken bestaat er recht op een uitkering tot levensonderhoud in hoofde van beide echtgenoten, mits behoeftigheid, en het verzoek kan worden geweigerd indien de alimentatieplichtige aantoont dat de andere echtgenoot zich schuldig maakte aan een "zware fout die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt" (art. 301 § 2, tweede lid B.W.).

Het ontstaan van een feitelijke scheiding tussen echtgenoten kan vele oorzaken hebben, zodat uit de loutere vaststelling dat er een feitelijke scheiding tot stand kwam niet kan afgeleid worden wie van beide echtgenoten daaraan schuld heeft.

[ ... ]

3.3.2. Over de toepassing van die principes in deze zaak:

Door geïntimeerde wordt er een zware fout in de zin van art. 301 § 2, tweede lid BW ingeroepen, die hem zou vrijstellen van het betalen van enige uitkering na echtscheiding.

Dat overspel heeft hier wel degelijk de hervatting van het samenleven verhinderd: partijen leefden weliswaar op datum van de vaststelling reeds feitelijk gescheiden en er was reeds een echtscheidingsvonnis dat de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk had vastgesteld; hoewel nergens is aangetoond dat bij het inleiden van de dagvaarding er reeds een buitenechtelijke relatie langs de kant van appellante zou bestaan hebben, moet, gelet op de gerechtelijke bekentenis van appellante in haar conclusies voor de eerste rechter van 9 september 2016 voor de eerste rechter dat zij sedert 21 juli 2016 een buitenechtelijke relatie heeft (zie blz. 10 - alinea 7), worden aangenomen dat dit overspel minstens mede aan de oorsprong lag van de onherstelbare ontwrichting en dat deze overspelige relatie alleszins de hervatting van het samenleven heeft verhinderd, nu deze seksuele relatie minstens nog op 22 oktober 2016 bestond.

Dit is dan ook afdoende reden om appellante uit te sluiten van het recht op een uitkering na echtscheiding.

 

Publicatie
tijdschrift: 
NJW
Uitgever: 
Kluwer'
Jaargang: 
2018
Pagina: 
486
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

V.D.A.,[ ... ] appellante,

[ ... ]

tegen

O.J., [ ... ] geïntimeerde, [ ... ]

Partijen zijn gehuwd op 14 februari 2002 te Turnhout, onder het wettelijk stelsel, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Cor STOEL te Merksplas op 28 januari 2002.

Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren: O.K. op 8 februari 2005, O.L. op 13 augustus 2006 en O.F. op 10 januari 2008.

De verstandhouding tussen partijen geraakte ernstig verstoord.

Op 25 maart 2016 legde appellante een verzoekschrift neer tot het bekomen van

Noot: 

• Sven Eggermont, Over vaststellingen voor recht, overspel als zware fout en het beschikkingsbeginsel, NJW 2018, 488

• Steven Brouwers, “Levensstijl” of “levensstandaard”: het is maar een woord », R.A.B.G., 2017/4, p. 294-295

• C. VaN Roy, De onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting: de voowaardelijke "ja" voor de levensstandaard vervangen door een "ja, maar", T. Fam. 2014/5, 107, Noot onder de weergave van dit arrest in zelfde tijdschrift.

• S. Brouwers, Rechtsmisbruik” en de principiële onwijzigbaarheid van de uitkering na een (oude) EOT, RABG 2011/05, 357 (noot onder Brussel, 19/10/2010, RABG 2011/5,357)



• Gerd Verschelden, Cassatie aanvaardt afschaffing alimentatie na rechtsmisbruik bij EOT overeenkomst, Juristenkrant 228, 20 april 2011, pagina 3 en Cass. 14 oktober  2010.De auteur wijst erop dat dit arrest, dat weliswaar kan toegejuicht worden, toch inhoudt dat een contractueel recht werd verbeurd, hetgeen een wrang gevoel heeft en waarbij de vraag kan gesteld worden waarom geen toevlucht werd gezocht tot een procedure tot vermindering van onderhoudsgeld. Persoonlijk begrijpen wij deze opmerking, doch deze opmerking benatwoordt de problemen niet bij een reeds verleende titel, een nog niet gewijzigd onderhoudsgeld, een uitvoering voor achterstallige betalingen, naast de moeilijkheden verbonden aan een procedure tot vermindering van een persoonlijk onderhoudsgeld na EOT.

Dit arrest werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familierecht en aldaar voorzien van een noot van P. Sennaeve, Aangaande het bepalen van het onderhoudsgerechtigd zijn en aangaande de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, T. Fam. 2014/3-4, 98. In deze noot maakt de auteur het onderscheid tussen het principieel gerechtigd zijn op onderhoudsgeld en de wijze van begroting van de onderhoudsuitkering.

• Hof van Cassatie, 1e Kamer – 6 maart 2014, RW 2014-2015, 1462

AR nr. C.12.0184.N

A. t/ D.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 6 mei 2010.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Eerste onderdeel

...

2. Krachtens art. 301, § 3, eerste en tweede lid BW legt de rechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun behoeften en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna.

Uit deze bepalingen volgt dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding niet alleen rekening kan houden met de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar dat hij, indien daartoe bijzondere redenen voorhanden zijn, zoals de zeer lange duur van het huwelijk of de hoge leeftijd van de uitkeringsgerechtigde, ook rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van zijn economische situatie wegens de echtscheiding.

3. Het onderdeel dat er voor het overige geheel van uitgaat dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding verplicht is rekening te houden met de aanzienlijke terugval van de economische situatie die het gevolg is van de echtscheiding, zodat de staat van behoefte van de onderhoudsgerechtigde moet worden bepaald op grond van de levensstandaard van tijdens het huwelijkse samenleven, berust op een onjuiste rechtsopvatting.

In zoverre faalt het onderdeel naar recht.

...

Gerelateerd

lees verder


Verlies recht op persoonlijk onderhoudsgeld wegens overspel vastgesteld na de echtscheidingsvonnis

$
0
0
Plaats van uitspraak: Antwerpen
Instantie: Hof van beroep
Datum van de uitspraak: 
din, 16/01/2018

Sinds de nieuwe echtscheidingswet van 27 april 2007 bestaat een verruimd basisrecht op een uitkering na echtscheiding, ex. art. 301 § 2 B.W., die niet langer slechts voorbehouden is voor de onschuldige echtgenoot, zoals in de oude wetgeving was voorzien. Zelfs indien de echtscheiding op eenzijdig verzoek wordt uitgesproken bestaat er recht op een uitkering tot levensonderhoud in hoofde van beide echtgenoten, mits behoeftigheid, en het verzoek kan worden geweigerd indien de alimentatieplichtige aantoont dat de andere echtgenoot zich schuldig maakte aan een "zware fout die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt" (art. 301 § 2, tweede lid B.W.).

Het ontstaan van een feitelijke scheiding tussen echtgenoten kan vele oorzaken hebben, zodat uit de loutere vaststelling dat er een feitelijke scheiding tot stand kwam niet kan afgeleid worden wie van beide echtgenoten daaraan schuld heeft.

Een partij tegen wie onderhoudsgeld wordt gevorderd kan als verweer de zware fout in de zin van art. 301 § 2, tweede lid BW inroepen, die hem kan vrijstellen van het betalen van enige uitkering na echtscheiding.

Deze bepaling stelt:

" De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt.

In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon."

Overspel kan nog steeds (de facto) een omstandigheid uitmaken die wel degelijk de hervatting van het samenleven verhindert: dit zelfs wanneer partijen op datum van de vaststelling reeds feitelijk gescheiden leven en er reeds een echtscheidingsvonnis de onherstelbare ontwrichting van  huwelijk heeft vastgesteld.

Dit kan ondermeer het geval zijn wanneer blijkt dat er reeds een buitechtelijke relatie langs de kant van de onderhoudsplichtige zou bestaan hebben op het ogenblik van het inleiden van echtscheiding, dan wel op basis van een buitengerechtelijke og gerechtelijke bekentenis van de onderhoudsgerechtigde in conclusie  conclusies op basis waarvan kan aangenomen worden dat dit overspel minstens mede aan de oorsprong lag van de onherstelbare ontwrichting en dat deze overspelige relatie alleszins de hervatting van het samenleven heeft verhinderd.

Publicatie
tijdschrift: 
NJW
Uitgever: 
Kluwer'
Jaargang: 
2018
Pagina: 
486
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

V.D.A.,[ ... ] appellante,

[ ... ]

tegen

O.J., [ ... ] geïntimeerde, [ ... ]

Partijen zijn gehuwd op 14 februari 2002 te Turnhout, onder het wettelijk stelsel, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Cor STOEL te Merksplas op 28 januari 2002.

Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren: O.K. op 8 februari 2005, O.L. op 13 augustus 2006 en O.F. op 10 januari 2008.

De verstandhouding tussen partijen geraakte ernstig verstoord.

Op 25 maart 2016 legde appellante een verzoekschrift neer tot het bekomen van

Noot: 

• Sven Eggermont, Over vaststellingen voor recht, overspel als zware fout en het beschikkingsbeginsel, NJW 2018, 488

• Steven Brouwers, “Levensstijl” of “levensstandaard”: het is maar een woord », R.A.B.G., 2017/4, p. 294-295

• C. VaN Roy, De onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting: de voowaardelijke "ja" voor de levensstandaard vervangen door een "ja, maar", T. Fam. 2014/5, 107, Noot onder de weergave van dit arrest in zelfde tijdschrift.

• S. Brouwers, Rechtsmisbruik” en de principiële onwijzigbaarheid van de uitkering na een (oude) EOT, RABG 2011/05, 357 (noot onder Brussel, 19/10/2010, RABG 2011/5,357)



• Gerd Verschelden, Cassatie aanvaardt afschaffing alimentatie na rechtsmisbruik bij EOT overeenkomst, Juristenkrant 228, 20 april 2011, pagina 3 en Cass. 14 oktober  2010.De auteur wijst erop dat dit arrest, dat weliswaar kan toegejuicht worden, toch inhoudt dat een contractueel recht werd verbeurd, hetgeen een wrang gevoel heeft en waarbij de vraag kan gesteld worden waarom geen toevlucht werd gezocht tot een procedure tot vermindering van onderhoudsgeld. Persoonlijk begrijpen wij deze opmerking, doch deze opmerking benatwoordt de problemen niet bij een reeds verleende titel, een nog niet gewijzigd onderhoudsgeld, een uitvoering voor achterstallige betalingen, naast de moeilijkheden verbonden aan een procedure tot vermindering van een persoonlijk onderhoudsgeld na EOT.

Dit arrest werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familierecht en aldaar voorzien van een noot van P. Sennaeve, Aangaande het bepalen van het onderhoudsgerechtigd zijn en aangaande de begroting van de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, T. Fam. 2014/3-4, 98. In deze noot maakt de auteur het onderscheid tussen het principieel gerechtigd zijn op onderhoudsgeld en de wijze van begroting van de onderhoudsuitkering.

• Hof van Cassatie, 1e Kamer – 6 maart 2014, RW 2014-2015, 1462

AR nr. C.12.0184.N

A. t/ D.

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent van 6 mei 2010.

...

III. Beslissing van het Hof

Beoordeling

Eerste onderdeel

...

2. Krachtens art. 301, § 3, eerste en tweede lid BW legt de rechtbank het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun behoeften en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna.

Uit deze bepalingen volgt dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding niet alleen rekening kan houden met de terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde die het gevolg is van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven hebben gemaakt, maar dat hij, indien daartoe bijzondere redenen voorhanden zijn, zoals de zeer lange duur van het huwelijk of de hoge leeftijd van de uitkeringsgerechtigde, ook rekening kan houden met de aanzienlijke terugval van zijn economische situatie wegens de echtscheiding.

3. Het onderdeel dat er voor het overige geheel van uitgaat dat de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering na echtscheiding verplicht is rekening te houden met de aanzienlijke terugval van de economische situatie die het gevolg is van de echtscheiding, zodat de staat van behoefte van de onderhoudsgerechtigde moet worden bepaald op grond van de levensstandaard van tijdens het huwelijkse samenleven, berust op een onjuiste rechtsopvatting.

In zoverre faalt het onderdeel naar recht.

...

Gerelateerd

lees verder

Verkoop onder opschortende voorwaarde bodemattest is geldig

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
don, 22/03/2018
A.R.: 
C.17.0067.N

De verplichting om voor het sluiten van een overeenkomst betreffende de overdracht van gronden een bodemattest aan te vragen en aan de verwerver mee te delen en om de inhoud van het bodemattest in de onderhandse akte op te nemen, strekt er in de eerste plaats toe de verwerver te beschermen tegen het onbewust aankopen van vervuilde grond.

In het licht van deze doelstelling moet onder het begrip "overeenkomst betreffende de overdracht van gronden" ook elke overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling worden begrepen waarbij de verwerver zich reeds verbindt tot het aankopen van een grond.

Krachtens artikel 1181 Burgerlijk Wetboek is een verbintenis onder op-schortende voorwaarde aangegaan die welke afhangt van een toekomstige en on-zekere gebeurtenis ofwel van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is.

Gelet op de voormelde doelstelling van artikel 101, § 1 en § 2 Bodemdecreet, namelijk het beschermen van de verwerver tegen het onbewust aankopen van vervuilde grond, kunnen de partijen niet rechtsgeldig een overeenkomst betreffende een overdracht van een grond sluiten onder de opschortende voorwaarde dat het overgedragen goed niet zal blijken te zijn aangetast door bodemverontreiniging die aanleiding geeft tot een saneringsverplichting ten laste van de eigenaar. In dergelijk geval verbindt de verwerver zich immers reeds tot de verwerving van een goed voordat hij kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van een bodemattest waaruit blijkt dat het goed vervuild is, hetgeen de decreetgever precies heeft willen vermijden.

In het licht van de voormelde doelstelling kunnen zij daarentegen wel een overeenkomst betreffende de overdracht van grond sluiten onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een blanco bodemattest of een bodemattest waaruit blijkt dat er geen bodemverontreiniging is.

De omstandigheid dat artikel 116, § 1, Bodemdecreet bepaalt dat de verwerver de nietigheid kan vorderen van de overdracht die plaatsvond in strijd met artikel 101, staat hieraan niet in de weg. Het voorafgaand aan de overdracht opvragen en mee-delen van een bodemattest en het opnemen van de inhoud ervan in de onderhand-se akte zijn immers geen elementen die noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van de overeenkomst.

Publicatie
tijdschrift: 
juridat
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.17.0067.N

E.A.

eiser,

1. G.K.,

2. J.K.,

verweerders.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 10 oktober 2016.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste onderdeel

Gerelateerd

lees verder

Vermoeden van eerlijk beheer bij scheiding goederen schendt gelijkheidsbeginsel

$
0
0
Instantie: Grondwettelijk hof (arbitragehof)
Datum van de uitspraak: 
don, 17/05/2018
A.R.: 
58/2018

In beginsel beheren de echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen hun vermogen zelf. Overeenkomstig artikel 1466 van het Burgerlijk Wetboek « bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen [ ... ]; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed ».

Maar de ene echtgenoot kan, overeenkomstig artikel 219 van het Burgerlijk Wetboek, aan de andere echtgenoot een algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem toelaat of toekent. Een dergelijke lastgeving wordt in principe beheerst door het gemeen recht inzake lastgeving (artikelen 1984 tot 2010 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe ook artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek behoort).

B.2.3. Echter, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976 « betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels », dat is gebaseerd op het oorspronkelijke artikel 1539 van het Burgerlijk Wetboek en enkel van toepassing is tussen echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van de scheiding van goederen, wordt af geweken van het gemeen recht inzake de verantwoordelijkheid van de lasthebber, aangezien de verplichting tot rekenschap van de echtgenoot-lasthebber wegvalt ten voordele van een vermoeden van het behoorlijk waarnemen van het beheer.

uittreksel uit het burgerlijk wetboek:



"Art. 1467. Wanneer een echtgenoot het beheer van zijn goederen aan de andere echtgenoot heeft gelaten, is deze, hetzij op verzoek van de eerstgenoemde, hetzij bij de ontbinding van het stelsel, slechts gehouden tot het opleveren van de aanwezige vruchten, en hij is geen verantwoording schuldig van die welke tot dan toe zijn gebruikt."



De afwijking van het gemeen recht inzake de verantwoordelijkheid van de echtgenoot-lasthebber steunt op een onweerlegbaar vermoeden van eerlijk beheer, dat voortvloeit uit de vertrouwensband die tussen echtgenoten bestaat, met name dat de niet meer aanwezige vruchten zijn verbruikt in het belang van de lastgever of ten behoeve van de huishouding, zodat de lasthebber daarvan geen verantwoording meer schuldig is .

Het uitsluiten van elke mogelijkheid om rekenschap te eisen, staat evenwel niet in verhouding tot het nagestreefde doel en strookt niet met de fundamentele regels van gelijkheid en autonomie die tussen van goederen gescheiden echtgenoten moeten gelden. Sedert de wetswijziging van 14 juli 1976 dragen beide echtgenoten immers bij tot de lasten van het huishouden (artikel 217 van het Burgerlijk Wetboek), waardoor een onweerlegbaar karakter van het vermoeden niet kan worden verantwoord door een verplichting van echtgenoot-lasthebber om met de vruchten de lasten van het huwelijk te dragen.

Aangezien het behoort tot de essentie van elke lastgeving dat de lasthebber rekenschap en verantwoording dient af te leggen aan de lastgever (artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek), bestaat er geen redelijke verantwoording voor een regel die, enerzijds, het verlenen, aan de ene echtgenoot, van bevoegdheid op de eigen goederen van de andere echtgenoot toelaat, maar die, anderzijds, op absolute wijze verbiedt om verantwoording te eisen van de lasthebber over de wijze waarop die bevoegdheid werd uitgeoefend.

Ook de mogelijkheid voor de echtgenoten om contractueel af te wijken van artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, omdat artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek noch van openbare orde, noch van dwingend recht is, ontneemt de in het geding zijnde bepaling niet haar onredelijk karakter. Immers, de lastgeving kan, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, niet alleen uitdrukkelijk worden gegeven, maar ook stilzwijgend, in welk geval de echtgenoot-lastgever eventueel onbewust de toepassing van artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek zou aanvaarden.

Het hof besluit aldus dat het beginsel vastgelegd in artikel 1467 van het burgerlijk wetboek strijdig is met de grondwet.

Publicatie
Uitgever: 
Intersentia
Jaargang: 
2017-2017
Pagina: 
823
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Rolnummer 6666

Arrest nr. 58/2018 van 17 mei 2018

ARREST

In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof,

wijst na beraad het volgende arrest:

I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

Bij arrest van 28 april 2017 in zake Marc Vanstapel tegen Sonja Giraerts, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 mei 2017, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld :

Noot: 

Roeland Vasseur, Vermoeden van eerlijk beheer bij scheiding van goederen strijdig met gelijkheidsbeginsel, Juristenkrant, 27 juni 2018, pagina 5.

Gerelateerd

lees verder

Beding van aanwas met vervalbeding bij relatiebreuk is geldig

$
0
0
Instantie: Hof van Cassatie
Datum van de uitspraak: 
zat, 21/05/2016
A.R.: 
C.15.0457.N
Publicatie
tijdschrift: 
TBBR
Uitgever: 
Kluwer
Jaargang: 
2018-6
Pagina: 
316
In bibliotheek?: 
Dit item is beschikbaar in de bibliotheek van advocatenkantoor Elfri De Neve

Nr. C.15.0457.N

R. V. R., handelend in eigen naam en in hoedanigheid van erfgenaam van de heer

P. V. R.,

eiseres,



tegen

I. P.,

verweerster,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 30 juni 2015.

II. FEITEN

Uit het arrest blijkt dat:

Noot: 

A. De Boeck,  Zuiver potestatieve voorwaarden in het licht van de artikelen 1174 en 1178 BW: een blik op huidig en komend recht, TBBR 2018-6, 318, Jurabibliotheek.

• M. Van Quickenborne en J. Del Corral, Voorwaarde, Bijdragen in boek - In: X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, Hfdst. 3, Afd. 1, 1-184 (184 p.) - juli 201, Voorwaardelijke verbintenis, algemeen, jurabibliotheek, Eveneens verschenen in: DEL CORRAL, J., Voorwaardelijke verbintenissen, Kluwer, Mechelen, 2014, 205 p.

• Rechtskundig Weekblad [RW] MICHIELS, Dirk; Noot 'Beding van aanwas tot einde relatie is rechtsgeldig' 2017-18, nr. 25, p. 978-983.

Tijdschrift voor Notarissen [T. Not.] SAGAERT, Vincent; Noot 'Groen licht voor aanwasbedingen die gekoppeld zijn aan de duurtijd van de relatie' 2017, nr. 1, p. 49-62.

 

Gerelateerd

lees verder

Procedure tot verbetering akte van Burgerlijke Stand

$
0
0

Een materiële vergissing in een akte van burgerlijke stand kan rechtstreeks rechtgezet worden door de ambtenaar va de burgerlijke stand mits gunstig advies van de procureur des konings.



uittreksel uit het burgerlijk wetboek



Een inhoudelijke vergissing in de akten van burgerlijke stand kan rechtgezet worden door de falilierechter



uittreksel uit het gerechtelijk wetboek:

Een materiële vergissing in een akte van burgerlijke stand kan rechtstreeks rechtgezet worden door de ambtenaar va de burgerlijke stand mits gunstig advies van de procureur des konings.

Gerelateerd

lees verder

Viewing all 873 articles
Browse latest View live