Wanneer de levering niet werd aanvaard door de kopers, kan er alsnog geen sprake zijn van een vrijwaringsplicht van de verkopers voor verborgen gebreken in de zin van art. 1641 B.W.
De ontbindingsvordering op grond van verborgen gebreken kan immers worden beschouwd als een gemeenrechtelijke ontbindingsvordering, waarvan de uitoefening verlengd wordt na de aanvaarding van de geleverde zaak wegens een verschoonbare dwaling van de koper nopens deze aanvaarding: de koper heeft de beweerde gebreken noch kunnen noch behoren te bemerken; indien hij ze wel had bemerkt, zou hij de geleverde zaak niet hebben aanvaard. De dwaling is hier niet te situeren op het ogenblik van de sluiting van de overeenkomst maar in de uitvoeringsfase: zij stelt de koper in staat om op de aanvaarding van de levering terug te komen en alsnog de ontbindingsvordering in te stellen (cfr. Ghestin J., La notion d‘erreur dans le droit positif actuel, Parijs, L.G.D.J., 1971, 342).
Te dezen kunnen verweerders echter niet beweren dat zij hebben gedwaald op het ogenblik van de aanvaarding van de levering, omdat zij de aangeboden levering hebben geweigerd.
Omdat de aangevoerde gebreken beweerdelijk werden ontdekt door de kopers na de sluiting van de overeenkomst maar vóór de aanvaarding van de levering, is de rechtbank van oordeel dat zij te dezen geen beroep kunnen doen op de specifieke bepalingen van art. 1641 e.v. B.W. (cfr. Serinet Y.-M. «Erreur et vice caché: variations sur le même thème», in Le contrat au début du XXIe siècle, Etudes offertes à Jacques Ghestin, Parijs, L.G.D.J., 2001, 805-806).
C. en B. t/ V. en M.
I. De huidige stand van de rechtspleging